ECLI:NL:CRVB:2015:3623

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 oktober 2015
Publicatiedatum
20 oktober 2015
Zaaknummer
14/2329 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om kwijtschelding van resterende schulden na eerdere afwijzingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellante had verzocht om kwijtschelding van resterende schulden die voortvloeiden uit eerdere terugvorderingen van bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De terugvorderingen waren het gevolg van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting volgens de Wet werk en bijstand (WWB).

De appellante had eerder meerdere keren verzocht om kwijtschelding, maar deze verzoeken waren afgewezen. In de procedure werd betoogd dat er geen sprake was van een herhaalde aanvraag, maar de Raad oordeelde dat de appellante niet voldeed aan de voorwaarden voor kwijtschelding zoals neergelegd in de Beleidsregels van het college. De Raad benadrukte dat het aan de verzoeker ligt om aan te tonen dat er relevante wijzigingen in de omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat aan de voorwaarden voor kwijtschelding wordt voldaan.

De Raad concludeerde dat de appellante, ondanks haar lichamelijke en geestelijke klachten, geen bijzondere omstandigheden had aangetoond die het college zouden verplichten om van het beleid af te wijken. De medische informatie die was overgelegd, toonde geen causaal verband aan tussen de gezondheidsproblemen van de appellante en de terugvordering van de bijstand.

Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/2329 WWB
Datum uitspraak: 13 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
14 maart 2014, 13/4809 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. N. Türkkol, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juli 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Türkkol. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. A.A. Brouwer.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluiten van 10 april 2008 en 30 november 2011 heeft het college de ten onrechte verleende bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) van appellante en haar
(ex-)echtgenoot teruggevorderd. Beide terugvorderingen zijn het gevolg van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de WWB. Deze besluiten zijn onherroepelijk geworden.
1.2.
Appellante en haar (ex-)echtgenoot hebben op 18 juli 2011, 9 september 2012 en
12 december 2012 verzocht om kwijtschelding van de nog resterende schuld(en). Bij besluiten van 5 augustus 2011, 24 september 2012 en 7 februari 2013 heeft het college deze verzoeken afgewezen. Tegen deze besluiten hebben appellante en haar (ex-)echtgenoot) geen bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij brief van 15 april 2013 hebben appellante en haar (ex-)echtgenoot het college opnieuw verzocht om kwijtschelding van de nog resterende schulden. Bij besluit van 30 mei 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 5 augustus 2013 (bestreden besluit), heeft het college dit verzoek afgewezen. De besluitvorming berust, evenals de afwijzing van het tweede en het derde verzoek om kwijtschelding, op de overweging dat op grond van de in het beleid van het college neergelegde voorwaarden kwijtschelding niet kan plaatsvinden indien de terugvordering meer dan één keer het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 58 van de WWB kunnen ten onrechte gemaakte dan wel onverschuldigd betaalde kosten van bijstand worden teruggevorderd. De bevoegdheid om geheel of gedeeltelijk af te zien van - verdere - terugvordering (lees: invordering) moet hierin besloten worden geacht.
4.2.
Ter invulling van deze bevoegdheid heeft het college de Beleidsregels inkomensvoorziening WWB, IOAW en IOAZ (Beleidsregels) vastgesteld. Onderdeel daarvan is beleid ten aanzien van kwijtschelding. Op grond van artikel 6.3, tweede lid, van de Beleidsregels kan het college besluiten van gehele of gedeeltelijke (verdere) terugvordering af te zien, indien is voldaan aan de in dit artikellid genoemde voorwaarden.
4.3.
Ingevolge artikel 6.3, vierde lid, van de Beleidsregels, voor zover hier van belang, ziet het college niet af van (verdere) invordering indien de terugvordering meer dan één keer het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de WWB.
4.4.
In dit geval is sprake van een verzoek om kwijtschelding na afwijzing van eerdere verzoeken om kwijtschelding. In beginsel betreft een nieuw verzoek om kwijtschelding een nieuw beoordelingsmoment met een gewijzigde restantschuld, zodat geen sprake is van een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het vorenstaande neemt volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 31 mei 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ8106) echter niet weg dat in het geval waarin een nieuw verzoek om kwijtschelding voorligt na afwijzing van een eerder verzoek, het in het algemeen op de weg van de verzoeker ligt om aan te tonen dat zich sinds die afwijzing een relevante wijziging in de omstandigheden heeft voorgedaan in die zin dat thans wel wordt voldaan aan de vereisten om voor kwijtschelding in aanmerking te komen.
4.5.
Niet in geschil is dat ten tijde van het onderhavige kwijtscheldingsverzoek van 15 april 2013 nog steeds sprake was van een terugvordering als gevolg van het herhaaldelijk schenden van de inlichtingenverplichting. Zo al moet worden aangenomen dat appellante gedurende vijf jaren heeft afgelost, dan stuit de kwijtschelding (nog steeds) af op het feit dat het college niet afziet van invordering indien de terugvordering meer dan één keer het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de WWB. Hieruit volgt dat appellante ten tijde van het verzoek van 15 april 2013 niet voldeed aan de in de Beleidsregels neergelegde voorwaarden voor kwijtschelding.
4.6.
Appellante stelt zich op het standpunt dat het college niettemin het verzoek om kwijtschelding had moeten inwilligen, omdat de individuele omstandigheden van haar geval zodanig zijn dat het college met overeenkomstige toepassing van artikel 4:84 (slot) van de Awb van de Beleidsregels had moeten afwijken. Appellante heeft in dat kader aangevoerd dat de invordering ernstige en onaanvaardbare gevolgen heeft voor haar gezondheid.
4.7.
In wat appellante heeft aangevoerd, ziet ook de Raad geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college van zijn beleid had moeten afwijken. Niet in geschil is dat appellante lichamelijke en geestelijke klachten heeft. De rechtbank heeft echter terecht overwogen dat uit de door appellante overgelegde medische informatie niet kan worden afgeleid dat een causaal verband bestaat tussen de medische problemen van appellante en de terugvordering van de ten onrechte verleende bijstand. De informatie van de internist van
5 januari 2011 ziet uitsluitend op de gevolgen die een werkstraf heeft op de gezondheid van appellante. Uit de brief van I-psy van 15 januari 2014 kan evenmin worden afgeleid dat de psychische klachten van appellante verband houden met de bijstandsschuld die appellante heeft. Appellante heeft ook in hoger beroep geen nieuwe medische stukken ingebracht waaruit blijkt dat de invordering ernstige of onaanvaardbare gevolgen heeft voor haar gezondheid. Reeds om die reden bestaat geen aanleiding het verzoek van appellante om een deskundige te benoemen, te honoreren.
4.8.
Uit 4.3 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2015.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) J.L. Meijer

HD