ECLI:NL:CRVB:2015:3620

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 oktober 2015
Publicatiedatum
20 oktober 2015
Zaaknummer
13/5417 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar salarisbetaling ambtenaar

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de korpschef van politie. De appellant, een ambtenaar, had bezwaar gemaakt tegen het stopzetten van zijn salarisbetaling na zijn ontslag. De korpschef had het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard, omdat de appellant niet tijdig bezwaar zou hebben gemaakt. De Raad oordeelde echter dat de e-mail van de appellant, waarin hij zijn onvrede over het stopzetten van de salarisbetaling kenbaar maakte, als een geldig bezwaar moest worden beschouwd. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en droeg de korpschef op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij hij gehouden is tot een algehele heroverweging van het besluit tot stopzetten van de salarisbetaling. Tevens werd de korpschef veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die in totaal € 1.960,- bedroegen. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie en de verplichting van de korpschef om de bezwaren van de appellant serieus te nemen en adequaat te reageren.

Uitspraak

13/5417 AW
Datum uitspraak: 15 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland van 6 september 2013, 13/2507 en 13/3477 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.N. Meijers, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. drs. M.R.A. Rutten. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.E. Blonk en B.B. Verweij.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 18 september 2012 heeft de korpschef appellant per 5 september 2012 hersteld verklaard en de salarisbetaling aan appellant, gezien zijn ontslag per 13 augustus 2012, met ingang van die datum stopgezet.
1.2.
Op 12 oktober 2012 heeft appellant tijdens een telefoongesprek met V, manager P&O frontoffice, onder andere meegedeeld dat hij het niet eens is met het stopzetten van zijn salarisbetaling. Bij e-mail van 17 oktober 2012 heeft V appellant onder meer in overweging gegeven een deskundigenoordeel aan te vragen. Voorts heeft zij het besluit van 18 september 2012 als bijlage toegevoegd.
1.3.
Op 20 oktober 2012 heeft appellant, na telefonisch contact met D, hoofd P&O politie [plaats] , een e-mail aan D gestuurd waarin hij meedeelt dat hij ten onrechte geen salaris meer heeft ontvangen vanaf 5 september 2012. De politie moet haar loondoorbetalingsverplichting jegens hem nakomen, omdat hij voor zijn ontslag arbeidsongeschikt is geworden en de arts van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) hem nog altijd arbeidsongeschikt acht. Na zijn ontslag is de politie niet bevoegd te oordelen over zijn arbeidsongeschiktheid. Hij verzoekt de politie per omgaande met terugwerkende kracht over te gaan tot (door)betaling van zijn bezoldiging bij gebreke waarvan hij zich zal beraden op gepaste (rechts)maatregelen.
1.4.
Bij brief van 7 november 2012 heeft de korpschef op de email gereageerd en aangegeven geen aanleiding te zien het salaris door te betalen.
1.5.
Bij brief van 26 februari 2013 heeft appellant verzocht om met terugwerkende kracht over te gaan tot (door)betaling van zijn salaris, te vermeerderen met de wettelijke rente en verhoging, bij gebreke waarvan appellant een voorlopige voorziening zal vragen bij de rechter.
1.6.
Bij besluit van 29 maart 2013 heeft de korpschef de brief van 26 februari 2013 aangemerkt als verzoek om terug te komen van het besluit van 18 september 2012 en dit verzoek afgewezen in verband met het ontbreken van nieuwe feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
1.7.
Bij brief van 9 april 2013, aangevuld bij brief van 29 april 2013, heeft appellant bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 18 september 2012 en 29 maart 2013. Appellant verwijst hierbij naar zijn email van 20 oktober 2012 en het feit dat in het besluit van 18 september 2012 geen rechtsmiddelenclausule is opgenomen.
1.8.
Bij besluit van 8 juli 2013 (bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar tegen het besluit van 18 september 2012 niet-ontvankelijk verklaard. Hij heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat niet tijdig bezwaar is aangetekend en er geen sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding. Voorts heeft de korpschef het bezwaar tegen het besluit van 29 maart 2013 ongegrond verklaard en het besluit van 29 maart 2013 gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover van belang, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Anders dan de rechtbank en de korpschef is de Raad van oordeel dat de e-mail van
20 oktober 2012 niet anders kan worden opgevat dan als een bezwaar tegen het stopzetten van de salarisbetaling per 5 september 2012. In deze e-mail heeft appellant in duidelijke en ondubbelzinnige bewoordingen uiteengezet dat hij het niet eens is met het stopzetten van zijn salarisbetaling. Bovendien bevat de e-mail een heldere motivering waarom de korpschef volgens appellant gehouden is tot doorbetaling van het salaris. Verder heeft appellant, voorafgaande aan de e-mail, twee keer telefonisch contact gehad waarbij hij ook mondeling heeft aangegeven het niet eens te zijn met het stopzetten van zijn salarisbetaling. Dit betekent dat appellant, binnen de bezwaartermijn, behorende bij het besluit van 18 september 2012, meerdere keren expliciet, ondubbelzinnig en gemotiveerd heeft duidelijk gemaakt dat hij het niet eens is met het stopzetten van zijn salarisbetalingen. De korpschef had daarom niet zonder meer doorslaggevende betekenis mogen toekennen aan de in de laatste alinea vermelde zin van appellant dat hij zich, bij gebreke van salarisdoorbetaling, zal beraden op gepaste (rechts)maatregelen. Voor zover deze zin leidde tot onduidelijkheid had het, gegeven de verder heldere en duidelijke tekst van de e-mail, op de weg van de korpschef gelegen hieromtrent navraag te doen bij appellant. Voor zover het bezwaar vanwege de indiening via e-mail, niet voldeed aan de wettelijke vereisten waaraan een bezwaarschrift ingevolge
artikel 6:5 van de Awb moet voldoen, had het op de weg van de korpschef gelegen om appellant, met toepassing van artikel 6:6 van de Awb, in de gelegenheid te stellen het verzuim te herstellen.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep slaagt en dat de overige gronden geen bespreking meer behoeven.
4.3.
De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De Raad zal de korpschef opdragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij hij gehouden is om op grondslag van het bezwaar over te gaan tot een algehele heroverweging van het besluit tot stopzetten van de salarisbetaling. In dit kader moeten de brieven van 9 april 2013 en 29 april 2013 worden aangemerkt als aanvullende bezwaarschriften. Nu de korpschef in het kader van het bezwaar tot een volledige heroverweging zal moeten komen, is de besluitvorming in het kader van artikel 4:6 van de Awb niet meer relevant. De Raad zal ten slotte bepalen dat een beroep tegen de nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij hem kan worden ingesteld.
5. Aanleiding bestaat om de korpschef te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 980,- in beroep en op € 980,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 8 juli 2013;
- draagt de korpschef op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van de
aanwijzingen in deze uitspaak en bepaalt dat beroep tegen dit besluit slechts bij de Centrale
Raad van Beroep kan worden ingesteld;
- bepaalt dat de korpschef aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht
van in totaal € 399,- vergoedt;
- veroordeelt de korpschef in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.960,-.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2015.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) C.A.W. Zijlstra

HD