ECLI:NL:CRVB:2015:3619
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in ambtenarenrechtelijke zaak betreffende ontslag van een militair na onvoldoende beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Verzoeker, een militair, was in zijn derde opleidingsjaar ontheven uit zijn functie na een onvoldoende beoordeling. De minister van Defensie verleende verzoeker ontslag op grond van artikel 39, tweede lid, aanhef en onder h, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (Amar). Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen dit ontslag, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees ook het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Verzoeker stelde dat de minister onvoldoende inspanningen had geleverd om hem te ondersteunen bij het vinden van een andere functie binnen de krijgsmacht. De voorzieningenrechter oordeelde dat de minister bevoegd was om verzoeker ontslag te verlenen, gezien de ontheffing uit de opleiding en de daaraan verbonden beoordeling. De voorzieningenrechter concludeerde dat de ontslagtermijn van een maand in acht was genomen en dat er geen sprake was van een uitdrukkelijke toezegging tot continuering van het dienstverband.
De voorzieningenrechter bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak benadrukt de bevoegdheid van de minister in het kader van ambtenarenrecht en de voorwaarden waaronder ontslag kan worden verleend.