ECLI:NL:CRVB:2015:3616

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 oktober 2015
Publicatiedatum
20 oktober 2015
Zaaknummer
14/7155 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de uitvoering van een ontslagregeling door Loyalis in het kader van ambtenarenrecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin de appellant, een voormalig ambtenaar, zijn ontslag aanvecht. De appellant is op 1 januari 1999 begonnen als vrijwillig ambtenaar en heeft verschillende functies binnen de politie bekleed. Na een langdurige ziekteperiode is hij op 30 augustus 2012 ontslagen door de korpschef, met toepassing van artikel 95 van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp). De korpschef heeft een regeling getroffen conform de Werkloosheidswet, die door Loyalis Maatwerkadministraties BV is uitgevoerd. De appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het ontslagbesluit, maar dit is door de rechtbank ongegrond verklaard. In hoger beroep wordt enkel de vraag behandeld of Loyalis de regeling correct heeft uitgevoerd. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat er geen onjuiste uitvoering van de regeling is gebleken. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de grond van de appellant, dat de regeling niet volstaat, buiten de omvang van het geding valt. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst de verzoeken van de appellant af.

Uitspraak

Datum uitspraak: 15 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
14 november 2014, 14/1451 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens de korpschef heeft Loyalis Maatwerkadministraties BV (Loyalis) een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting, waar de zaak gevoegd is behandeld met de zaken 14/2762, 14/2773 en 14/2774, heeft plaatsgevonden op 3 september 2015. Appellant is verschenen. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.P.W. Steuten,
mr. W.H.M. Vrancken en drs. V.F.A. Vroemen-Erckens.
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is op 1 januari 1999 gestart als vrijwillig ambtenaar in de rang van surveillant bij het regiokorps Limburg Zuid. Op 1 september 2001 is hij in dienst getreden van het korps als verkeersassistent bij het regionaal Verkeershandhavingsteam (VHT) met een dienstverband van 20 uur per week. Per 1 september 2002 heeft appellant als verkeersassisstent een vaste aanstelling gekregen. Naar aanleiding van een sollicitatie is appellant in november 2002 aangesteld in de functie van aspirant allround politiemedewerker en gestart met zijn opleiding. In 2005 is appellant gestopt met zijn opleiding. Op 16 augustus 2006 is appellant na een langdurige ziekteperiode teruggeplaatst in zijn oorspronkelijke functie van verkeersassistent bij het VHT.
1.2.
Nadat de korpschef zijn voornemen daartoe kenbaar had gemaakt en appellant daarover zijn zienswijze had gegeven, heeft de korpschef appellant bij besluit van 30 augustus 2012 (ontslagbesluit) met toepassing van artikel 95, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) ontslag verleend op andere gronden. Voorts is voor appellant met toepassing van artikel 95, tweede lid, van het Barp een regeling getroffen conform de Werkloosheidswet en het Besluit bovenwettelijke werkloosheidsuitkering politie (regeling).
1.3.
Het ontslagbesluit is na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 24 januari 2013.
1.4.
Bij brief van 14 augustus 2015 heeft de minister van Veiligheid en Justitie met inachtneming van artikel 95, tweede lid, in samenhang met het derde lid, onderdeel d, van het Barp de regeling voor zijn rekening genomen, zodat het besluit om deze regeling toe te kennen geacht moet worden te zijn genomen door de minister.
2.1.
Bij besluit van 30 januari 2014 heeft Loyalis namens de korpschef uitvoering gegeven aan de regeling door aan appellant in aanvulling op zijn werkloosheidsuitkering een bovenwettelijke uitkering toe te kennen bestaande uit een aanvullende uitkering met ingang van 1 april 2013 en na afloop van de aanvullende uitkering een aansluitende uitkering tot en met 28 september 2017.
2.2.
Dit besluit is na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 20 maart 2014 (bestreden besluit).
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor zover appellant heeft aangevoerd dat de in het kader van het ontslag getroffen regeling niet volstaat, heeft de rechtbank terecht overwogen dat deze grond buiten de omvang van dit geding valt en slechts beantwoord kan worden in het kader van de door appellant gevoerde procedure tegen het ontslag (zaaknummer 14/2762). In het thans ter beoordeling voorliggende hoger beroep kan slechts aan de orde komen de beantwoording van de vraag of Loyalis op juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de getroffen regeling. Nu van een onjuiste uitvoering niet is gebleken, slaagt het hoger beroep van appellant niet.
4.2.
De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking. Voor een veroordeling van de korpschef tot vergoeding van de door appellant verlangde schade biedt
artikel 8:73 (oud) van de Algemene wet bestuursrecht dan ook geen grondslag.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan als voorzitter en M.T. Boerlage en D.A.C. Slump als leden, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2015.
(getekend) K.J. Kraan
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD