ECLI:NL:CRVB:2015:3606

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 oktober 2015
Publicatiedatum
20 oktober 2015
Zaaknummer
14/2426 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsrecht na verzuim van appellant om op gesprek te verschijnen

In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsverlening aan appellant op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant ontving bijstand, maar verscheen niet op een voortgangsgesprek dat was uitgenodigd door het college van burgemeester en wethouders van Gouda. De uitnodiging was aangetekend verzonden naar het postadres van appellant bij het Leger des Heils. Appellant ontkende de ontvangst van deze uitnodiging en stelde dat de gebrekkige postverdeling bij het Leger des Heils de oorzaak was van zijn afwezigheid. Het college heeft daarop de bijstand van appellant met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat hij niet op het gesprek was verschenen en ook niet op een tweede uitnodiging had gereageerd.

De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellant tegen de intrekking van de bijstand ongegrond. Appellant ging in hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep. De Raad oordeelde dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken, omdat appellant niet op de uitnodiging was verschenen en er geen bewijs was dat de uitnodiging niet op regelmatige wijze was aangeboden. De Raad benadrukte dat het risico van een gebrekkige interne postverdeling bij het Leger des Heils voor rekening van appellant komt. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellant af.

De uitspraak werd gedaan door rechter F. Hoogendijk, in aanwezigheid van griffier P.C. de Wit, op 20 oktober 2015.

Uitspraak

14/2426 WWB
Datum uitspraak: 20 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
17 maart 2014, 13/5157 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats 1] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Gouda (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.G.P. Glas, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 september 2015. Voor appellant is
mr. Glas verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. Henning.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Bij brief van
5 september 2012, verzonden naar het postadres van appellant bij het Leger des Heils (postadres) in [naam plaats] , heeft het college appellant uitgenodigd voor een voortgangsgesprek op 13 september 2012 en hem verzocht daarbij een aantal gegevens mee te nemen. Appellant is op 13 september 2012 zonder bericht van verhindering niet verschenen. Bij besluit van
13 september 2012, aangetekend verzonden naar het postadres, heeft het college het recht op bijstand met ingang van 13 september 2012 opgeschort en appellant uitgenodigd zijn verzuim te herstellen door op 19 september 2012 alsnog op gesprek te verschijnen. Ook aan dit verzoek heeft appellant zonder bericht van verhindering geen gevolg gegeven.
1.2.
Bij besluit van 11 oktober 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 8 mei 2013 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellant met ingang van 13 september 2012 beëindigd (lees: ingetrokken). Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant geen gebruik heeft gemaakt van de hem geboden gelegenheid om alsnog op
19 september 2012 te verschijnen en zijn verzuim te herstellen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft tegen de opschorting van het recht op bijstand geen rechtsmiddel aangewend, zodat uitsluitend ter beoordeling voorligt of de intrekking van de bijstand ingaande 13 september 2012 op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB in rechte stand kan houden. Bij de beantwoording van de vraag of het bijstandverlenend orgaan op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB bevoegd is tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstand, staat ter beoordeling of de betrokkene verzuimd heeft op gesprek te verschijnen en daarbij de gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of de betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt.
4.2.
Appellant heeft gesteld dat die verwijtbaarheid ontbreekt omdat hij het besluit vanw
13 september 2012 en daarmee de uitnodiging voor het gesprek op 19 september 2012 niet heeft ontvangen door de gebrekkige postverdeling bij het Leger des Heils.
4.3.
Indien een rechtens relevant document aangetekend is verzonden en de belanghebbende de ontvangst ervan ontkent, dient te worden nagegaan of het stuk door TNT Post op regelmatige wijze aan het adres van de belanghebbende is aangeboden. Wanneer TNT Post bij aanbieding van het stuk niemand thuis treft en daarom een afhaalbericht achterlaat, komt het niet ophalen van dat stuk bij het kantoor van TNT Post voor rekening en risico van de belanghebbende.
4.4.
Vaststaat dat het besluit van 13 september 2012 aangetekend aan het postadres van appellant is toegezonden en door hem niet is afgehaald. Op 9 oktober 2012 is dit poststuk door TNT Post aan het college retour gezonden. Voor het standpunt dat het besluit van
13 september 2012 niet op regelmatige wijze op het postadres van appellant is aangeboden zijn geen aanknopingspunten aanwezig.
4.5.
Appellant heeft aangevoerd dat de post van het college vermoedelijk in het ongerede is geraakt door een gebrekkige interne postverdeling bij het Leger des Heils. De wijze waarop de post, na correcte bezorging aan het opgegeven adres, intern verder wordt bezorgd komt echter voor risico van de geadresseerde. Het door appellant gestelde feit dat hij niet anders kon dan zijn post bij het Leger des Heils te laten bezorgen maakt dit, wat daarvan ook zij, niet anders. Daarbij komt dat niet aannemelijk is geworden dat het vermoeden van appellant van een foutieve interne postbezorging juist is. Uit een rapport van het college van 7 november 2013 volgt dat appellant in augustus en september 2012 zijn post bij het Leger des Heils niet heeft opgehaald. Uit dit rapport komt ook naar voren dat volgens [naam] , werkzaam bij het Leger des Heils, appellant in een gesprek met haar eind september 2012 heeft vermeld dat hij een tijdje heeft vastgezeten en dat in de periode augustus/september 2012 een broer van appellant heeft gemeld dat hij geen contact kon krijgen met appellant.
4.6.
Uit 4.3 tot en met 4.5 volgt dat het feit dat appellant niet tijdig kennis heeft genomen van het besluit van 13 september 2012 aan hem kan worden toegerekend en het feit dat hij geen gehoor heeft gegeven aan het daarin vervatte verzoek hem te verwijten is. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien het verzoek van appellant om [naam] als getuige op te roepen in te willigen en heeft ook de Raad geen aanleiding gezien dit in hoger beroep herhaalde verzoek te honoreren.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep geen doel treft. De aangevallen uitspraak zal dan ook worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2015.
(getekend) F. Hoogendijk
(getekend) P.C. de Wit

HD