ECLI:NL:CRVB:2015:3595
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstandsrecht na opschorting en bewijsvoering omtrent boetebetaling
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, waarbij de intrekking van de bijstand van appellant is bevestigd. Appellant ontving vanaf 1 januari 2012 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Na een telefonische afmelding voor een gesprek met zijn klantmanager, waarin appellant meldde dat hij door de politie was aangehouden wegens openstaande boetes, heeft het college van burgemeester en wethouders van Beek zijn bijstandsrecht opgeschort. Appellant werd verzocht om bewijsstukken te overleggen over de betaling van een bedrag van € 2.640,- aan boetes, maar heeft deze stukken niet tijdig ingediend. Het college heeft vervolgens de bijstand met terugwerkende kracht ingetrokken.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze intrekking ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de gevraagde gegevens niet noodzakelijk waren voor het vaststellen van zijn recht op bijstand en dat hij de informatie tijdig had verstrekt. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat appellant niet binnen de gestelde termijn de gevraagde schriftelijke toelichting en bewijsstukken heeft overgelegd. De Raad heeft vastgesteld dat de hoogte van het betaalde boetebedrag relevant was voor de beoordeling van de financiële situatie van appellant en dat de gevraagde gegevens dus wel degelijk van belang waren voor het recht op bijstand.
De Raad heeft het hoger beroep van appellant afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd. Tevens is het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat er geen grond voor een veroordeling tot schadevergoeding bestond. De uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier, en is openbaar uitgesproken op 20 oktober 2015.