ECLI:NL:CRVB:2015:3594

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 oktober 2015
Publicatiedatum
20 oktober 2015
Zaaknummer
14-2545 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning loongerelateerde uitkering op grond van de werkhervatting gedeeltelijk arbeidsongeschikten (WGA) krachtens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarbij de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellant, die als glaszetter werkte, had zich ziekgemeld vanwege rug- en knieklachten en was in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde uitkering op grond van de WIA. Het Uwv had in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) de beperkingen van appellant vastgesteld, maar appellant was het niet eens met deze beoordeling en stelde dat er meer beperkingen opgenomen hadden moeten worden.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant beoordeeld, waaronder het verzoek om een deskundige te benoemen en de stelling dat de rechtbank ten onrechte geen deskundige heeft ingeschakeld. De Raad oordeelde dat er voldoende medische gegevens beschikbaar waren en dat de verzekeringsartsen hun oordeel voldoende hadden gemotiveerd. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de beperkingen van appellant correct waren weergegeven in de FML en dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, passend waren.

Uiteindelijk bevestigde de Raad de aangevallen uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek tot schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan in het openbaar op 14 oktober 2015.

Uitspraak

14/2545 WIA
Datum uitspraak: 14 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
2 april 2014, 13/4270 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.P.L. Pinkster, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift (met bijlage) ingediend.
Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 september 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Voor het Uwv is verschenen mr. drs. F.A. Steeman.

OVERWEGINGEN

1. Appellant was werkzaam als glaszetter voor 38 uur per week. Hij heeft zich op 31 maart 2011 ziekgemeld vanwege rug- en knieklachten.
2. Bij besluit van 4 maart 2013 heeft het Uwv appellant per 28 maart 2013 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde uitkering op grond van de werkhervatting gedeeltelijk arbeidsongeschikten (WGA) krachtens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
3. Bij besluit van 27 juni 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar gericht tegen het besluit van 4 maart 2013 ongegrond verklaard.
4. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat er geen reden is om te oordelen dat de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperkingen van appellant niet juist hebben ingeschat en weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Appellant is medisch onderzocht, de aanwezige stukken van de medische behandelaars van appellant zijn meegewogen en de verzekeringsartsen hebben uitgebreid besproken waarom zij niet meer beperkingen (waaronder een urenbeperking) hebben opgenomen. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat, uitgaande van de juistheid van de FML, de aan de schatting ten grondslag gelegde functies passend zijn.
5.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen deskundige heeft benoemd. Vanwege de ongelijkheid tussen de procespartijen ligt het op de weg van de gerechtelijke instanties om daar waar gedetailleerd en gemotiveerd, ondersteund door inlichtingen uit de curatieve sector, de ernst en mate van beperkingen ter discussie wordt gesteld, een deskundige te benoemen wanneer daar om wordt verzocht.
5.2.
De rechtbank is voorbij gegaan aan de essentie van het argument van appellant met betrekking tot de beperking van de rechterarm. Uit het rapport van revalidatiearts
dr. B.C. Michel van 11 november 2013 blijkt dat de kracht in de dominante arm van appellant 2/3 is van de kracht in de niet-dominante arm.
5.3.
De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat er geen aanwijzingen zijn om afzonderlijke beperking op hand- en vingergebruik aan te nemen. Gebruik van zijn hand en vingers doet de armklachten toenemen. Om die reden is de functie inpakster koekjes niet passend.
5.4.
Appellant is van mening dat hij meer beperkt moet worden geacht voor duwen of trekken en dat er in de FML een tegenstrijdigheid is met betrekking tot duwen of trekken en tillen of dragen.
5.5.
Anders dan de rechtbank overweegt heeft appellant wel met objectieve medische stukken zijn stellingen onderbouwd.
5.6.
Er hadden beperkingen opgenomen moeten worden voor horen en vervoer. Appellant kan niet goed horen. Daarom moet beoordeeld worden of de functies op dat aspect passend zijn. In de geduide functies is veel omgevingslawaai. Ook het onderdeel vervoer moet beperkt worden, omdat het niet goed kunnen horen gevaarlijke situaties in het verkeer op kan leveren.
5.7.
Er is gezien de vele pijnklachten, waardoor appellant slecht slaapt, aanleiding voor een medische urenbeperking.
5.8.
Appellant verzoekt de Raad een deskundige te benoemen.
5.9.
Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft appellant bij schrijven van 3 augustus 2015 een rapport van 19 augustus 2014 van verzekeringsarts/medisch adviseur E.C. van der Eijk ingebracht. Van der Eijk heeft gemotiveerd aangegeven dat meer beperkingen in de FML opgenomen hadden moeten worden.
6.1.
Het Uwv heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6.2.
Als reactie op het rapport van Van der Eijk heeft verzekeringsarts bezwaar en beroep op 10 augustus 2015 een rapport uitgebracht. Tevens is een nieuwe FML, gedateerd 10 augustus 2015, opgesteld. Hierin is overeenkomstig de opinie van Van der Eijk een beperking opgenomen op het onderdeel trappenlopen, namelijk: beperkt, kan tenminste in één keer één trap op en af. Voor verdere door appellant en Van der Eijk bepleite beperkingen is geen aanleiding gezien.
6.3.
Naar aanleiding van de nieuwe FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de aan de schatting ten grondslag gelegde functies nader bezien en geconcludeerd dat deze onverminderd geschikt zijn voor appellant. Deze bevindingen zijn neergelegd in het rapport van 19 augustus 2015.
7.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
7.2.
De Raad ziet op grond van hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank zoals is weergegeven in de aangevallen uitspraak.
7.3.
Met betrekking tot de grond van appellant dat er in de FML beperkingen opgenomen hadden moeten worden voor hand- en vingergebruik overweegt de Raad dat er geen objectieve medische stukken zijn waaruit blijkt dat hand- en vingergebruik bij appellant beperkt is. Appellant heeft krachtsverlies in zijn linkerarm en daarvoor zijn beperkingen opgenomen op de onderdelen frequent reiken tijdens het werk, duwen of trekken, tillen of dragen en frequent zware lasten hanteren tijdens het werk. Voor het aannemen van beperkingen op hand- en vingergebruik ziet de Raad geen aanleiding. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn reactie op Van der Eijk met verwijzing naar de informatie van de revalidatiearts inzichtelijk en afdoende gemotiveerd dat zodanige beperkingen niet gesteld hoeven te worden. Evenmin ziet de Raad aanleiding om om die reden de functie inpakster koekjes ongeschikt te achten.
7.4.
De Raad is voorts van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd waarom er geen zwaardere beperking op de onderdelen duwen of trekken is opgenomen. Appellant is op dit onderdeel beperkt geacht. De rechtbank heeft overwogen dat er geen reden is om zwaardere beperkingen aan te nemen. Dit oordeel van de rechtbank wordt door de Raad gevolgd. Van de gestelde tegenstrijdigheden tussen duwen of trekken en tillen of dragen is de Raad niet gebleken.
7.5.
Er zijn geen objectieve medische stukken waaruit blijkt dat appellant dermate slechthorend is dat er een beperking op dat onderdeel in de FML opgenomen dient te worden. Dat de functies waarbij (mogelijk) sprake is van omgevingslawaai niet door appellant verricht kunnen worden, vindt geen steun in de stukken. Daarnaast kan appellant niet gevolgd worden in zijn stelling dat hij wegens zijn verminderde gehoor niet kan autorijden. Ook met een verminderd gehoor kan auto worden gereden. Daarnaast kan appellant eventueel ook gebruik maken van het openbaar vervoer om zijn werk te bereiken.
7.6.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in voldoende mate, onder meer in het rapport van 21 augustus 2013, gemotiveerd dat er geen aanleiding is voor een urenbeperking. De Raad acht deze motivering toereikend. De door Van der Eijk genoemde revalidatiebehandeling op 1 á 2 ochtenden per week gedurende enige tijd vormt geen aanleiding voor zodanige beperkingen.
7.7.
Naar aanleiding van het rapport van Van der Eijk heeft het Uwv een gewijzigde FML opgesteld waarin het onderdeel trappenlopen thans ook beperkt is. In de reactie van verzekeringsarts bezwaar en beroep op het rapport van Van der Eijk is, mede gelet op de eerdere raporten van die arts, afdoende gemotiveerd dat voor meer of andere beperkingen geen aanleiding is.
7.8.
Appellant heeft aangegeven dat de rechtbank ten onrechte geen deskundige heeft benoemd en verzoekt de Raad alsnog over te gaan tot het inschakelen van een deskundige. De Raad ziet geen aanleiding dit verzoek in te willigen. Het dossier bevat voldoende medische gegevens waar de verzekeringsartsen hun oordeel op hebben kunnen baseren en het is de Raad niet gebleken dat er ten aanzien van appellant onvoldoende of onvolledige beperkingen zijn opgenomen. Er zijn geen aanknopingspunten voor twijfel aan de gewijzigde medische grondslag als basis van het bestreden besluit. Daarom is er geen noodzaak om een deskundige in te schakelen.
7.9.
Nu de Raad van oordeel is dat de beperkingen van appellant juist zijn weergegeven in de gewijzigde FML, moet, gelet op het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 19 augustus 2015, worden geoordeeld dat de aan de schatting ten grondslag liggende functies in medisch opzicht passend zijn gebleven, zodat het bestreden besluit met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht in stand kan worden gelaten.
8. Uit 7.1 tot en met 7.8 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Gelet op dit oordeel is voor een veroordeling tot schadevergoeding geen plaats.
9. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek tot veroordeling van vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van
C.M.A.V. van Kleef als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2015.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) C.M.A.V van Kleef
IvR