ECLI:NL:CRVB:2015:3593
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WAO-uitkering wegens geen toegenomen arbeidsongeschiktheid en onvoldoende onderzoek
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarbij de rechtbank het beroep van appellant tegen de weigering van de WAO-uitkering ongegrond heeft verklaard. Appellant, geboren in 1962, was werkzaam als productiemedewerker en is sinds 1990 arbeidsongeschikt. Na een fraudeonderzoek heeft het Uwv zijn uitkering in 2007 ingetrokken, omdat zijn arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op minder dan 15%. Appellant heeft in 2012 verzocht om heropening van zijn uitkering op basis van toegenomen arbeidsongeschiktheid, maar het Uwv heeft dit verzoek afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen toename van medische beperkingen is vastgesteld en dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig is uitgevoerd.
In hoger beroep herhaalt appellant zijn standpunt dat er wel degelijk sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid. Hij verwijst naar medische rapporten die volgens hem aantonen dat zijn klachten zijn verergerd. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geconcludeerd dat er geen bewijs is voor een consistente en duurzame verslechtering van de psychische klachten van appellant. De Raad heeft de eerdere oordelen van de verzekeringsartsen onderschreven en geen aanleiding gezien om een deskundige in te schakelen. De gestelde vooringenomenheid van het Uwv is niet onderbouwd, en de Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat er geen proceskostenveroordeling zal plaatsvinden. De beslissing is openbaar uitgesproken op 14 oktober 2015.