ECLI:NL:CRVB:2015:353

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 februari 2015
Publicatiedatum
11 februari 2015
Zaaknummer
13-139 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 februari 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Zwolle-Lelystad. Appellant had zich ziek gemeld op 12 januari 2010 en verzocht om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 10 januari 2012 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit besluit werd door de rechtbank in een eerdere uitspraak bevestigd.

Appellant stelde in hoger beroep dat hij niet in staat was om de voor hem geschikte functies te vervullen, vooral na een auto-ongeval in april 2012, wat leidde tot een wijziging in zijn belastbaarheid. Het Uwv betwistte dit, stellende dat de wijziging in belastbaarheid geen invloed had op de situatie per 10 januari 2012, de datum waarop het besluit van het Uwv betrekking had.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit deugdelijk was. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen strijd was met het zorgvuldigheidsbeginsel. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

13/139 WIA
Datum uitspraak: 11 februari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van
10 december 2012, 12/1076 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K.T.F. Chocolaad, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 1 december 2014 heeft mr. Chocolaad zich als gemachtigde van appellant onttrokken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 december 2014. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J. van Steenwijk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft laatstelijk gewerkt als leerling dieselmonteur. Op 12 januari 2010 heeft appellant zich ziek gemeld wegens nek- en schouderklachten.
1.2.
Bij besluit van 26 oktober 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 10 januari 2012 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 16 april 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant ingestelde beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank (samengevat) overwogen dat sprake is geweest van zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek en dat er, gelet op alle voorhanden medische gegevens, geen aanleiding is voor twijfel aan de juistheid van de door de verzekeringsarts opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de in het dossier aanwezige gegevens de conclusie kunnen dragen dat appellant in medisch opzicht in staat is om de voor hem geschikt geachte functies te vervullen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft zowel de arbeidsdeskundige in zijn rapport van 25 oktober 2011 als de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van
11 april 2012 afdoende gemotiveerd waarom die functies op de door appellant in zijn beroepschrift genoemde punten geen overschrijdingen opleveren van de belastbaarheid van appellant op 10 januari 2012.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat hij niet in staat is de voor hem geschikt geachte functies te vervullen, omdat hij gedurende de bezwaarprocedure betrokken is geraakt bij een auto-ongeval. Om die reden heeft hij zich op 12 april 2012 ziekgemeld bij het Uwv. Naar aanleiding van zijn ziekmelding is hij opnieuw gekeurd door een verzekeringsarts die heeft geconcludeerd dat er sprake is van een toename van bestaande klachten aan rug en schouder tengevolge waarvan de belastbaarheid van appellant is gewijzigd. Volgens appellant is het rapport van deze verzekeringsarts van 7 september 2012 ten onrechte niet is meegenomen in het bestreden besluit. Hij acht dat in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel.
3.2.
In het verweerschrift heeft het Uwv erop gewezen dat het bestreden besluit ziet op een aanspraak op een WIA-uitkering per 10 januari 2012. De naar aanleiding van de ziekmelding op 12 april 2012 door de verzekeringsarts geconstateerde wijziging in de belastbaarheid van appellant kan geen effect hebben op zijn medische situatie op 10 januari 2012.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat zowel de medische als de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit deugdelijk is. De Raad verwijst naar de overwegingen van de rechtbank in de aangevallen uitspraak en onderschrijft deze volledig.
4.3.
Van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel is geen sprake. Niet valt in te zien dat in de toename van klachten als gevolg van het auto-ongeval op 10 april 2012 een aanleiding is gelegen van een ander oordeel over de gezondheidstoestand van appellant op de datum die in dit geding van belang is, namelijk 10 januari 2012.
4.4.
Gelet op wat in 4.2 tot en met 4.3 is overwogen slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van D. van Wijk griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2015.
(getekend) M. Greebe
(getekend) D. van Wijk

TM