ECLI:NL:CRVB:2015:3523

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 september 2015
Publicatiedatum
13 oktober 2015
Zaaknummer
15/4831 WWB-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstand op grond van gezamenlijke huishouding en verblijfplaats

Op 30 september 2015 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van verzoeker tegen het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven. Verzoeker had een aanvraag voor bijstand ingediend, welke was afgewezen op basis van het feit dat hij een gezamenlijke huishouding voerde met een ander. De rechtbank Oost-Brabant had eerder het beroep van verzoeker tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. Verzoeker heeft vervolgens hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, waarbij hij vroeg om per direct bijstand te ontvangen, omdat hij in een financiële noodsituatie verkeerde.

Tijdens de zitting op 30 september 2015 is verzoeker verschenen, terwijl het college niet aanwezig was. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De rechter oordeelde dat verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat hij recht had op bijstand, aangezien zijn feitelijke verblijfplaats bepalend is voor de vraag welk bestuursorgaan verantwoordelijk is voor de bijstandsverlening. Verzoeker verbleef sinds februari 2015 in Garderen, maar had niet aangetoond dat hij aanspraak kon maken op bijstand van het college van Eindhoven.

De rechter concludeerde dat de belangen van verzoeker niet opwogen tegen de belangen van het college om niet gedwongen te worden bijstand te verlenen aan personen die daar geen recht op hebben. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en werd er geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken. De uitspraak werd in het openbaar gedaan en is opgemaakt in een proces-verbaal.

Uitspraak

15/4831 WWB-VV
Datum uitspraak: 30 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (college)
Zitting heeft: A.B.J. van der Ham
Griffier: J.L. Meijer
Ter zitting van 30 september 2015 is verschenen: verzoeker. Het college is met bericht niet verschenen.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
Bij besluit van 21 maart 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 19 september 2014 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van 7 februari 2014 van verzoeker om bijstand naar de norm voor een alleenstaande afgewezen. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat verzoeker een gezamenlijke huishouding voert met [naam] . Als gevolg hiervan heeft verzoeker niet als zelfstandig subject recht op bijstand naar de norm voor een alleenstaande.
De rechtbank Oost-Brabant heeft bij uitspraak van 26 mei 2015, 14/3733 (aangevallen uitspraak), het beroep van verzoeker tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Tevens heeft verzoeker een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Verzoeker heeft daarbij verzocht tot het treffen van een voorlopige voorziening waarbij het college wordt opgedragen om hem per direct bijstand te verlenen. Verzoeker heeft hiertoe aangevoerd in een financiële noodsituatie te verkeren, nu hij geen inkomsten heeft en niet meer kan voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan.
Uit de gedingstukken blijkt, en zoals ter zitting van de Raad door verzoeker is bevestigd, dat verzoeker sinds februari 2015 in Garderen verblijft. De feitelijke verblijfplaats van verzoeker is op grond van de bepalingen van de Wet werk en bijstand (WWB) bepalend voor het antwoord op de vraag of het college, en niet een ander bestuursorgaan, verzoeker bijstand moet verlenen. Nu verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij thans jegens het college aanspraak op bijstand kan hebben, moet het verzoek om een voorlopige voorziening, zoals verzocht, worden afgewezen. Ook de door verzoeker gestelde belangen bij een uitkering voor zijn levensonderhoud wegen niet op tegen die van het college om niet gedwongen te worden bijstand te verlenen aan personen, die geen aanspraak daarop hebben jegens hem.
Uit het voorgaande volgt dat er geen aanleiding bestaat om een voorlopige voorziening te treffen. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat evenmin aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
Utrecht, 30 september 2015
De griffier, De voorzitter,
(getekend) J.L. Meijer (getekend) A.B.J. van der Ham
Voor eensluidend afschrift
De griffier van de
Centrale Raad van Beroep

HD