ECLI:NL:CRVB:2015:3518
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens verzwegen detentie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die sinds 5 augustus 2008 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had zijn detentie van 19 juli 2013 tot 19 september 2013 niet tijdig gemeld aan het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Dit leidde tot een intrekking van zijn bijstandsuitkering per 19 juli 2013. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard.
De Raad oordeelde dat de verplichting om detentie te melden objectief is geformuleerd en dat verwijtbaarheid geen rol speelt bij de beoordeling van de intrekking. De appellant had nagelaten zijn detentie te melden, wat een schending van de wettelijke inlichtingenverplichting inhoudt. De Raad verwierp de argumenten van de appellant dat het intrekkingsbesluit onzorgvuldig tot stand was gekomen en dat hij geen hoorzitting had gehad. De Raad concludeerde dat het college terecht de bijstand had ingetrokken, omdat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij geen mogelijkheid had om melding te maken van zijn detentie.
De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken. De uitspraak werd gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van griffier C.M. Fleuren.