ECLI:NL:CRVB:2015:3518

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 oktober 2015
Publicatiedatum
13 oktober 2015
Zaaknummer
14/3311 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens verzwegen detentie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die sinds 5 augustus 2008 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had zijn detentie van 19 juli 2013 tot 19 september 2013 niet tijdig gemeld aan het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Dit leidde tot een intrekking van zijn bijstandsuitkering per 19 juli 2013. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard.

De Raad oordeelde dat de verplichting om detentie te melden objectief is geformuleerd en dat verwijtbaarheid geen rol speelt bij de beoordeling van de intrekking. De appellant had nagelaten zijn detentie te melden, wat een schending van de wettelijke inlichtingenverplichting inhoudt. De Raad verwierp de argumenten van de appellant dat het intrekkingsbesluit onzorgvuldig tot stand was gekomen en dat hij geen hoorzitting had gehad. De Raad concludeerde dat het college terecht de bijstand had ingetrokken, omdat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij geen mogelijkheid had om melding te maken van zijn detentie.

De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken. De uitspraak werd gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van griffier C.M. Fleuren.

Uitspraak

14/3311 WWB
Datum uitspraak: 13 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 april 2014, 14/256 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. dr. G.P. Dayala, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2015. Namens appellant is verschenen mr. Dayala. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. I. van Kesteren.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds 5 augustus 2008 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Bij besluit van 18 september 2013 (intrekkingsbesluit), na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 11 december 2013 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellant met toepassing van artikel 54, derde lid, van de WWB met ingang van 19 juli 2013 ingetrokken. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat appellant gedurende de periode van 19 juli 2013 tot 19 september 2013 gedetineerd is geweest en dat hij dit niet tijdig heeft gemeld aan het college.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant voert aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat het college geen rekening heeft gehouden met het feit dat het college het intrekkingsbesluit heeft verzonden naar het postadres van appellant dat door het college was ingetrokken. Deze beroepsgrond slaagt niet. Nog daargelaten dat de adressering van het intrekkingsbesluit niet ziet op de totstandkoming van het bestreden besluit en appellant bovendien tijdig bezwaar heeft gemaakt, mist deze beroepsgrond feitelijke grondslag, nu het postadres ten tijde van de verzending van het intrekkingsbesluit nog bestond.
4.2.
Voorts voert appellant aan dat ten onrechte geen hoorzitting heeft plaatsgevonden. Deze beroepsgrond slaagt evenmin. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college appellant, gelet op de uitnodiging van 7 november 2013 om het bezwaar op 20 november 2013 om 11.30 uur telefonisch toe te lichten en het daaropvolgend telefonisch contact tussen het college en het kantoor van mr. Dayala, voldoende gelegenheid heeft geboden om te worden gehoord. Dat appellant van die gelegenheid geen gebruik heeft gemaakt, komt voor zijn risico.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellant gedurende de hier te beoordelen periode, die loopt van 19 juli 2013 tot en met 18 september 2013, was gedetineerd en dat hij, door daarvan geen melding te maken aan het college, de op hem rustende wettelijke inlichtingenverplichting heeft geschonden. Appellant voert aan dat hem van deze schending geen verwijt kan worden gemaakt, omdat het voor hem niet mogelijk was melding te maken van zijn detentie. Deze beroepsgrond slaagt niet. Artikel 17, eerste lid, van de WWB is een objectief geformuleerde verplichting, waarbij, wat de intrekking betreft, verwijtbaarheid geen rol speelt. Uitsluitend moet worden beoordeeld of appellant zijn detentie had moeten melden en dit heeft nagelaten. Dit laatste is, zoals hiervoor al is vastgesteld, het geval. Appellant heeft bovendien niet aannemelijk gemaakt dat hij geen enkele mogelijkheid had om melding te maken van zijn detentie.
4.4.
Vanaf 1 juli 2013 is het bijstandverlenend orgaan gehouden een besluit tot toekenning van bijstand te herzien, dan wel in te trekken, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Aangezien deze situatie zich hier voordoet, was het college gehouden de bijstand van appellant met ingang van 19 juli 2013 in te trekken.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van C.M. Fleuren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2015.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) C.M. Fleuren

HD