Uitspraak
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstand van appellant, die vanaf 31 maart 2011 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft appellant opgeroepen voor een huisbezoek en om relevante bankafschriften te overleggen, maar appellant heeft hieraan geen gehoor gegeven. Op 7 februari 2012 heeft het college de bijstand van appellant opgeschort, en op 16 februari 2012 is de bijstand definitief ingetrokken. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het college heeft deze bezwaren ongegrond verklaard.
De rechtbank Amsterdam heeft de beroepen van appellant tegen de besluiten van het college ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het college bevoegd was om de bijstand op te schorten en dat de maximale opschortingsduur niet was overschreden. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe gronden aangevoerd en de Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelt dat het college in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot opschorting en intrekking gebruik heeft kunnen maken. De Raad concludeert dat appellant niet is gestraft voor hetzelfde feit en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.