ECLI:NL:CRVB:2015:347

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 februari 2015
Publicatiedatum
10 februari 2015
Zaaknummer
13-2180 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand na niet verschijnen op oproepen door appellant

In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstand van appellant, die vanaf 31 maart 2011 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft appellant opgeroepen voor een huisbezoek en om relevante bankafschriften te overleggen, maar appellant heeft hieraan geen gehoor gegeven. Op 7 februari 2012 heeft het college de bijstand van appellant opgeschort, en op 16 februari 2012 is de bijstand definitief ingetrokken. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het college heeft deze bezwaren ongegrond verklaard.

De rechtbank Amsterdam heeft de beroepen van appellant tegen de besluiten van het college ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het college bevoegd was om de bijstand op te schorten en dat de maximale opschortingsduur niet was overschreden. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe gronden aangevoerd en de Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelt dat het college in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot opschorting en intrekking gebruik heeft kunnen maken. De Raad concludeert dat appellant niet is gestraft voor hetzelfde feit en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/2180 WWB, 13/2181 WWB
Datum uitspraak: 3 februari 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
28 februari 2013, 12/2968, 12/2975 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. O.F.X. Roozemond, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2014. Appellant en zijn gemachtigde, de laatste met bericht, zijn niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Mulders.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving vanaf 31 maart 2011 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB)
.
1.2.
In het kader van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de aan appellant verstrekte bijstand heeft het college op 25 januari 2012 en 6 februari 2012 gepoogd een huisbezoek af te leggen op het door appellant opgegeven woonadres. Omdat hij bij deze bezoeken niet thuis werd aangetroffen, althans op het herhaaldelijk aanbellen niet heeft gereageerd, heeft het college bij brieven van 25 januari 2012 en 6 februari 2012 appellant opgeroepen de volgende dag op het kantoor van de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (DWI) te verschijnen en daarbij bankafschriften/transactieoverzichten van alle relevante rekeningen van de laatste zes maanden mee te nemen. Appellant heeft aan deze oproepen zonder bericht van verhindering geen gehoor gegeven.
1.3.
Bij besluit van 7 februari 2012 heeft het college het recht op bijstand van appellant met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de WWB met ingang van 7 februari 2012 opgeschort. Daarbij is hij uitgenodigd om op 9 februari 2012 bij de DWI te verschijnen en de relevante bankafschriften/transactieoverzichten over te leggen. Appellant is zonder bericht van verhindering niet verschenen.
1.4.
Bij besluit van 16 februari 2012 heeft het college de bijstand van appellant met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB met ingang van 7 februari 2012 ingetrokken.
1.5.
Bij besluit van 4 mei 2012 (bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 7 februari 2012 ongegrond verklaard.
1.6.
Bij besluit van eveneens 4 mei 2012 (bestreden besluit 2) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 16 februari 2012 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen van appellant tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank in reactie op de gronden van het beroep, kort samengevat, als volgt overwogen. Het college was bevoegd het recht op bijstand op te schorten. De maximale opschortingsduur van acht weken was niet overschreden. Een eerdere opschorting was ten tijde van het opschortingsbesluit al opgeheven. Het college heeft ook in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot opschorting gebruik kunnen maken. Het college was, anders dan appellant meent, in zijn algemeenheid niet gehouden om bijstandontvangers per e-mailbericht uit te nodigen voor een gesprek. Evenmin is gebleken van een afspraak tussen partijen dat iedere uitnodiging voor een gesprek bij het college via de mail aan appellant zou worden verzonden. Van overmacht of het ontbreken van verwijtbaarheid ten aanzien van het niet verschijnen op 7 februari 2012 was geen sprake. Appellant had over de gestelde onmogelijkheid om te reizen, vanwege een gebrek aan financiële middelen als gevolg van een verlaging van de bijstand, via de mail of telefonisch in overleg kunnen treden met het college. Het college was voorts bevoegd om de bijstand met ingang van de datum van opschorting in te trekken en heeft in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik kunnen maken. Aan het besluit van het college om de bijstand van appellant eerder gedurende een maand met 30 procent te verlagen (afstemming) ligt een andere gedraging, te weten het niet verschijnen op een cursus in december 2011, ten grondslag. Het standpunt van appellant dat hij door de afstemming en de intrekking twee keer is gestraft voor hetzelfde feit kan derhalve niet worden gevolgd. De grond dat appellant ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarfase slaagt evenmin. Mr. Roozemond heeft het college bij brieven van 26 april 2012 en 4 mei 2012 immers laten weten dat hij noch appellant op de hoorzitting van 4 mei 2012 aanwezig zouden zijn.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft in hoger beroep geen andere gronden aangevoerd dan dat hij in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht. Hij heeft niet aangegeven waarom de verwerping van de gronden van het beroep door de rechtbank niet juist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank, en de in 2 weergegeven overwegingen waarop dat oordeel berust, en volstaat met verwijzing daarnaar.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal dan ook worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en E.C.R. Schut en G.M.G. Hink als leden, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2015.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) C. Moustaïne

HD