In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een ambtenaar die door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is ontslagen wegens plichtsverzuim. De appellant, werkzaam als bouwkundig adviseur bij de Rijksgebouwendienst, had zich op 23 mei 2011 ziek gemeld vanwege psychische klachten. Echter, tijdens zijn ziekte heeft hij werkzaamheden verricht voor een vereniging en twee bouwgerelateerde ondernemingen opgericht, zonder deze activiteiten te melden. De minister heeft na een onderzoek door IR}S Forensic Investigations & Integrity Services B.V. vastgesteld dat de appellant zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim door deze nevenactiviteiten niet te rapporteren. De minister legde op 11 januari 2013 de disciplinaire straf van ontslag op, welke na bezwaar werd gehandhaafd.
De rechtbank Noord-Holland verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, en oordeelde dat de verweten gedragingen terecht als plichtsverzuim zijn aangemerkt. De Centrale Raad van Beroep bevestigt deze uitspraak. De Raad oordeelt dat het niet melden van de nevenactiviteiten en het verrichten van werkzaamheden tijdens ziekte in strijd is met de integriteitsnormen die aan ambtenaren worden gesteld. De Raad wijst erop dat de minister bevoegd was om disciplinair te straffen en dat het ontslag niet onevenredig is aan het gepleegde plichtsverzuim. De appellant had eerder al waarschuwingen ontvangen voor vergelijkbaar gedrag, wat de ernst van de situatie onderstreept. De Raad concludeert dat het hoger beroep van de appellant niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank.