1.6.In september 2011 is gebleken dat appellante (ook) van 31 januari 2011 tot 1 augustus 2011 voor 25,06 uur per week was verbonden aan het [Stichting X.], en over die uren loon heeft ontvangen. Omdat het Uwv bij de in 1.3 vermelde herziening er van was uitgegaan dat appellante vanaf 31 januari 2011 over minder uren loon had ontvangen (variërend van 16,97 uur per week tot 19,11 uur per week) heeft het Uwv bij besluit van 21 november 2011 de WW-uitkering van appellante met ingang van 31 januari 2011 herzien en over de periode van 31 januari 2011 tot en met 17 juli 2011 een bedrag van € 1.571,42 bruto aan volgens het Uwv onverschuldigd betaalde WW-uitkering van appellante teruggevorderd. Bij besluit van (uiteindelijk) 8 januari 2014 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 21 november 2011 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant ten aanzien van bestreden besluit 1 gemotiveerd betoogd dat het dagloon van zowel WW-recht 1 als WW-recht 2 niet juist is vastgesteld. Ten aanzien van bestreden besluit 2 heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat het Uwv de omvang en berekening van de herziening en terugvordering vanaf 31 januari 2011 onvoldoende heeft gemotiveerd. Bovendien heeft appellante gesteld dat het Uwv haar over de periode van
3 augustus 2009 tot en met 31 oktober 2013 netto een bedrag van € 37.199,91 te weinig heeft uitbetaald.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.Uit de door appellante aangevoerde gronden blijkt dat niet (langer) in geschil is dat WW-recht 1 per 24 september 2011 is geëindigd in verband met het bereiken van de maximale uitkeringsduur.
4.1.2.Ten aanzien van de grond van appellante dat het dagloon van WW-recht 1 niet juist is vastgesteld wordt overwogen dat het aspect dagloon uitsluitend aan de orde kan komen in een procedure over een besluit waarin dit aspect voorkomt. Gelet op het feit dat het bestreden besluit 1 uitsluitend ziet op het eindigen van het WW-recht 1 in verband met het bereiken van de maximale uitkeringsduur is daarvan in dit geval geen sprake. De grond van appellante behoeft daarom geen bespreking.
4.1.3.Met betrekking tot de grond van appellante over het dagloon van WW-recht 2 wordt overwogen dat de vermelding in het besluit van 20 oktober 2011, dat appellante na
23 september 2011 nog WW-recht 2 blijft ontvangen, een mededeling van informatieve aard is die niet is gericht op enig rechtsgevolg. Zodoende is er in die zin geen sprake van een besluit als bedoeld in van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit heeft tot gevolg dat de grond van appellante ten aanzien van de hoogte van het dagloon van
WW-recht 2 niet in deze procedure aan de orde kan komen.
4.2.1.De door appellante aangevoerde grond dat het Uwv de omvang en berekening van de herziening en terugvordering vanaf 31 januari 2011 onvoldoende heeft gemotiveerd slaagt niet. Het Uwv heeft in het, in een eerdere fase van de besluitvorming niet langer gehandhaafd maar zich wel onder de stukken bevindend, besluit van 18 januari 2013 alsmede in bestreden besluit 2 de in geding zijnde herziening en (berekening van) de bruto terugvordering inzichtelijk en gedetailleerd toegelicht. Dit geldt ook voor de periode van
31 januari 2011 tot en met 27 februari 2011, die ook in de in 1.3 vermelde procedure aan de orde was. Al hetgeen appellante ten aanzien van dit punt heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Van een motiveringsgebrek is dan ook geen sprake.
4.2.2.Voor zover appellante een beroep heeft willen doen op verrekening van de terugvordering van het Uwv € 1.571,42 met een gestelde vordering van haar op het Uwv van € 37.199,91 wordt als volgt overwogen. Op grond van artikel 4:93, eerste lid, van de Awb geschiedt verrekening van een geldschuld met een bestaande vordering slechts voor zover in de bevoegdheid daartoe bij wettelijk voorschrift is voorzien. Een dergelijke bevoegdheid is niet bij wettelijk voorschrift aan appellante gegeven. Reeds daarom kan het beroep van appellante op verrekening niet slagen.