ECLI:NL:CRVB:2015:3421

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 september 2015
Publicatiedatum
7 oktober 2015
Zaaknummer
14/4310 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake weigering WIA-uitkering met betrekking tot medische beoordeling en geschiktheid van functies

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de weigering van een WIA-uitkering aan appellante werd bevestigd. De Centrale Raad van Beroep heeft op 25 september 2015 uitspraak gedaan. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. W.C. de Jonge, heeft hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 19 juni 2013, waarin werd vastgesteld dat zij per 14 augustus 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Het Uwv had eerder het bezwaar van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.

De rechtbank oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de medische situatie van appellante correct was ingeschat. De rechtbank concludeerde dat de arbeidsdeskundige rapporten voldoende inzicht boden in de geschiktheid van de aan appellante voorgehouden functies. Appellante betwistte in hoger beroep de juistheid van deze oordelen, maar de Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellante haar bezwaren tegen de medische grondslag niet voldoende had onderbouwd met objectieve medische gegevens.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek tot schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de noodzaak voor appellanten om hun stellingen met objectieve gegevens te onderbouwen.

Uitspraak

14/4310 WIA
Datum uitspraak: 25 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
25 juli 2014, 13/7049 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat, hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift, een nadere reactie en een rapport van 16 juli 2015 ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. De Jonge. Het Uwv was vertegenwoordigd door
mr. M.K. Dekker.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 19 juni 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 14 augustus 2013 geen recht ontstaat op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat appellante per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht.
1.2.
Bij beslissing op bezwaar van 8 oktober 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 19 juni 2013 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek van het Uwv tot een volledig en juist beeld heeft geleid van de medische situatie van appellante en de daaruit voor haar voortvloeiende beperkingen en mogelijkheden met betrekking tot het verrichten van werkzaamheden. De rechtbank heeft erop gewezen dat de psychische klachten in het onderzoek zijn betrokken en dat daarbij acht is geslagen op de door appellante overgelegde informatie en dat naar het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook uit het dagelijks leven van appellante geen indicatie naar voren komt om op grond van angst- en/of paniekklachten verdergaande beperkingen aan te nemen. Voorts heeft deze verzekeringsarts de allergieën van appellante voor kiwi, ananas, huisstofmijt en haar overgevoeligheid voor prikkelende dampen en geuren in zijn oordeelsvorming betrokken en deze vervolgens verdisconteerd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
25 september 2013. Dat de overige lichamelijke klachten en beperkingen van appellante onvoldoende zijn vertaald in de medische rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en in de FML, is de rechtbank niet gebleken. Ten slotte heeft de rechtbank vastgesteld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapporten van 2 oktober 2013, 31 januari 2014 en 8 mei 2014 overtuigend heeft toegelicht dat de aan appellante als arbeidsmogelijkheden voorgehouden functies een belasting kennen die binnen de belastbaarheid van appellante blijft.
3. In hoger beroep heeft appellante de aangevallen uitspraak bestreden. Naar haar mening is de rechtbank ten onrechte tot het oordeel gekomen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden, dat de medische situatie van appellante niet onjuist is ingeschat en dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor appellante geschikt zijn.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag, voor zover nog aangevochten, en over de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit en de overwegingen waarop dat oordeel berust, wordt volledig onderschreven.
4.2.
Appellante heeft haar tegen de medische grondslag van het bestreden besluit gerichte gronden, voor zover in hoger beroep gehandhaafd, niet nader met objectief-medische gegevens onderbouwd. Op haar stelling dat haar allergie voor stof niet alleen aan huisstofmijt gekoppeld dient te worden heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van
16 juli 2015 geantwoord dat bij de beoordeling rekening is gehouden met zowel een allergie voor huisstofmijt als met een hyperreactiviteit van de luchtwegen (lees “allergie voor stof”). De allergie voor huisstofmijt is specifiek benoemd in de FML en de hyperreactiviteit van de luchtwegen is gescoord op item 3.6 waarin appellante beperkt wordt geacht ten aanzien van expositie aan longprikkelende omstandigheden als stof, rook, gas en damp. Deze verzekeringsarts heeft voorts opgemerkt dat de toelichting bij item 5.11 onder de rubriek statische houdingen betrekking heeft op de items 5.1 tot en met 5.8. Dit betekent dat appellante op deze items wel “normaal” belastbaar is, maar niet “bovennormaal”. Eenzelfde redenering geldt voor de rubriek dynamische houdingen. In de FML is dus aangegeven dat appellante wat betreft de dynamische handelingen en de statische houdingen “normaal” belastbaar is, maar niet “bovennormaal”. Naar aanleiding van de stelling van appellante dat de FML tegenstrijdigheden bevat omdat in de rubriek persoonlijk functioneren specifieke voorwaarden zijn vermeld die niet terug te voeren zijn naar eerder aangegeven beperkingen, wordt volstaan met verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 4 september 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1646.
4.3.
De rechtbank heeft voorts met juistheid geoordeeld dat de geschiktheid van de functies in medisch opzicht voldoende inzichtelijk en toereikend gemotiveerd zijn in de arbeidskundige rapporten. Er bestaat daarom geen aanleiding om de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit voor onjuist te houden.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 september 2015.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) L.H.J. van Haarlem

AP