Uitspraak
27 augustus 2013, 13/299 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, die sinds 1 mei 2010 bijstand ontvangt op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), had zijn bijstand verlaagd zien worden door het college van burgemeester en wethouders van Midden-Drenthe. Dit gebeurde omdat de appellant niet was verschenen op een verplicht intakegesprek bij Alescon, dat onderdeel was van een traject gericht op arbeidsinschakeling. Het college had de bijstand van de appellant met 50% verlaagd voor de duur van één maand, omdat hij niet of in onvoldoende mate gebruik had gemaakt van de aangeboden voorziening.
De rechtbank had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat de verlaging van de bijstand door het college onterecht was, omdat de aanmelding bij Alescon niet gelijkgesteld kon worden met het tot stand brengen van een voorziening. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien en de bijstand van de appellant met 20% verlaagd, omdat hij verwijtbaar niet had meegewerkt aan het onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
In hoger beroep heeft de Raad de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de appellant niet was verschenen op het intakegesprek, wat volgens de wet leidde tot een verplichte verlaging van de bijstand. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de appellant verwijtbaar niet was verschenen en dat er geen gegronde redenen waren om dit niet te doen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde. De Raad concludeerde dat de opgelegde verlaging van de bijstand in overeenstemming was met de wet en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.