ECLI:NL:CRVB:2015:3419

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 oktober 2015
Publicatiedatum
6 oktober 2015
Zaaknummer
14/1508 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering na niet ontvangen poststukken

In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsuitkering van appellant op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant ontving sinds 11 april 2011 bijstand, maar na een rechtmatigheidsonderzoek door het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven, werd zijn bijstand opgeschort. Appellant had verzocht om bepaalde documenten te overleggen, maar heeft hier niet op gereageerd. De aangetekende brieven met verzoeken om informatie zijn naar het juiste adres gestuurd, maar zijn door de postbezorger geretourneerd met de melding dat appellant 'vertrokken' was. Het college heeft daarop de bijstand van appellant met terugwerkende kracht ingetrokken en de gemaakte kosten teruggevorderd.

De rechtbank Oost-Brabant heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat appellant niet had gereageerd op de verzoeken om informatie en dat de besluiten van het college correct waren verzonden. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij de brieven nooit heeft ontvangen, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de gevolgen van het niet in ontvangst nemen van de post voor rekening van appellant komen, zolang niet vaststaat dat er sprake was van een onjuiste adressering.

De Raad concludeert dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken en dat het in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. Het hoger beroep van appellant is dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak is bevestigd. Er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/1508 WWB
Datum uitspraak: 6 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 19 februari 2014, 13/3323 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.A.M. Kools, advocaat, hoger beroep ingesteld. Nadien heeft mr. Kools zich aan de zaak onttrokken.
Het college heeft geen verweerschrift ingediend.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2015. Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.C.N. van Dijk.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds 11 april 2011 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Appellant huurde een kamer op het [uitkeringsadres] te [woonplaats] (uitkeringsadres), op welk adres hij ook in de gemeentelijke basisadministratie (GBA, thans Basisregistratie Personen) stond ingeschreven.
1.2.
Nadat uit eerder door appellant overgelegde bankafschriften was gebleken van bijschrijvingen van derden op de bankrekening van appellant heeft het college een rechtmatigheidsonderzoek ingesteld. In dat kader heeft het college appellant bij brief van
26 oktober 2012 verzocht vóór 9 november 2012 een aantal nader gespecificeerde stukken, waaronder bankafschriften, te overleggen. Appellant heeft de gevraagde stukken niet overgelegd.
1.3.
Bij aangetekend verzonden besluit van 27 november 2012 heeft het college het recht op bijstand van appellant met ingang van 9 november 2012 opgeschort. Hierbij heeft het college appellant opnieuw om overlegging van nader genoemde stukken gevraagd. Appellant diende deze stukken uiterlijk op 11 december 2012 te verstrekken. Daarbij heeft het college aan appellant meegedeeld dat bij geen reactie zijn uitkering wordt beëindigd. Het besluit van
27 november 2012 is door de postbezorger geretourneerd met daarop als reden vermeld “vertrokken”. Uit nader onderzoek in het GBA bleek dat appellant nog steeds ingeschreven stond op het uitkeringsadres. Op 3 december 2012 heeft de verhuurster van de kamer van appellant telefonisch verklaard dat appellant nog steeds op het uitkeringsadres woont. De verhuurster heeft dit ook schriftelijk bevestigd en deze schriftelijke verklaring is mede ondertekend door appellant. Bij aangetekend verzonden besluit van 3 december 2012 heeft het college de hersteltermijn verlengd tot en met 17 december 2012. Het besluit van 3 december 2012 is door de postbezorger geretourneerd met daarop als reden vermeld “woont hier niet meer”. Appellant heeft de gevraagde stukken niet overgelegd.
1.4.
Bij besluit van 27 december 2012 heeft het college de bijstand van appellant met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB met ingang van 9 november 2012 ingetrokken en de na die datum gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 542,66 van appellant teruggevorderd. Het college heeft het hiertegen gemaakte bezwaar bij besluit van
22 mei 2013 (bestreden besluit), voor zover hier van belang, ongegrond verklaard. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de gevraagde gegevens noodzakelijk zijn om het recht op bijstand te kunnen vaststellen. Appellant heeft niet gereageerd en heeft de gevraagde gegevens niet binnen de geboden hersteltermijn overgelegd. De brief van 26 oktober 2012 en de besluiten van 27 november 2012 en 3 december 2012 zijn naar het juiste adres verstuurd. Beide besluiten zijn aangetekend verzonden en ook op het uitkeringsadres aangeboden. Het niet ontvangen van de aangetekende brieven dient daarom voor rekening en risico van appellant te komen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat vaststaat dat appellant niet heeft gereageerd op de verzoeken van het college om inlichtingen te verstrekken. Het besluit van 27 november 2012 is op 30 november 2012 aan het college geretourneerd. Het besluit van 3 december 2012 is op 7 december 2012 aan het college geretourneerd. Uit onderzoek van het college naar de digitale verzendbewijzen van Postnl is gebleken dat het besluit van
27 november 2012 op 28 november 2012 is aangeboden maar is geweigerd op het uitkeringsadres. De brief van 3 december 2012 is niet afgegeven omdat de geadresseerde niet bekend is op dit adres. Op de enveloppe is aangegeven dat de geadresseerde (appellant) niet meer op dit adres woont. Uit navraag bij de verhuurster is het college gebleken dat appellant op 7 december 2012 nog op het uitkeringsadres woont. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding de resultaten van het onderzoek van het college in twijfel te trekken. De gevolgen van het niet in ontvangst nemen van een poststuk dienen voor rekening van de geadresseerde te blijven zolang niet vaststaat dat een onjuiste of onduidelijke adressering van dat stuk tot een onjuiste bezorging heeft geleid. Uit de gedingstukken blijkt dat beide poststukken aan het juiste adres van appellant zijn gezonden. Indien appellant deze voor hem bestemde en op de gebruikelijke wijze bezorgde post niet heeft ontvangen, komt dit voor zijn risico. Appellant heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat de aangetekende verzending niet op de gebruikelijke wijze is verwerkt. Appellant is door zijn schuld niet op de hoogte geraakt van het verzoek van het college. Het is volgens de rechtbank dus ook aan appellant te wijten dat hij niet aan het verzoek om inlichtingen te verstrekken heeft voldaan. Het college was bevoegd de bijstand in te trekken en heeft in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik gemaakt.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft daarbij - kort samengevat - aangevoerd dat hij de brieven van het college nooit heeft ontvangen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de in beroep aangevoerde gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2015.
(getekend) G.M.G. Hink
(getekend) C.A.W. Zijlstra

HD