ECLI:NL:CRVB:2015:3418
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstandsrecht na opschorting; beoordeling van inlichtingenverplichting en verwijtbaarheid
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsverlening aan appellanten op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellanten ontvingen sinds 1 april 2012 bijstand, maar hun recht op bijstand werd opgeschort op 21 augustus 2012 omdat zij niet voldaan hadden aan hun inlichtingenverplichting. Het bestuur had hen verzocht om bankafschriften over een bepaalde periode te overleggen, maar appellanten hebben niet tijdig de gevraagde gegevens ingeleverd. Het bestuur heeft vervolgens de bijstand met terugwerkende kracht ingetrokken, wat door de rechtbank werd bevestigd.
Appellanten hebben in hoger beroep aangevoerd dat zij door omstandigheden, zoals een slechte verstandhouding met hun bank, niet in staat waren om de gevraagde bankafschriften te verkrijgen. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij binnen de gestelde termijn niet over de benodigde gegevens konden beschikken. De Raad heeft vastgesteld dat appellanten van twee bankrekeningen geen afschriften hebben ingeleverd en dat zij geen pogingen hebben ondernomen om deze afschriften op te vragen, wat hen verweten kan worden.
De Raad heeft verder overwogen dat de gegevens die appellanten later hebben overgelegd, niet relevant zijn voor de beoordeling van hun recht op bijstand in de periode van opschorting. De Raad heeft de intrekking van de bijstand met ingang van 21 augustus 2012 bevestigd, omdat appellanten niet hebben voldaan aan hun verplichtingen en niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij niet in staat waren om de gevraagde informatie tijdig te verstrekken. De uitspraak van de rechtbank is daarmee bekrachtigd.