ECLI:NL:CRVB:2015:3417

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 oktober 2015
Publicatiedatum
6 oktober 2015
Zaaknummer
14/1231 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijstandsaanvraag niet in behandeling genomen wegens niet tijdig overleggen van bankafschriften

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant had op 26 maart 2013 een aanvraag voor bijstand ingediend op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag verzocht appellant om bankafschriften van de afgelopen maand in te leveren tijdens een intakegesprek. Appellant is echter niet verschenen op het intakegesprek en heeft geen bankafschriften overgelegd. Het college heeft daarop de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat appellant niet voldeed aan het verzoek om de benodigde gegevens te verstrekken.

Appellant stelde in hoger beroep dat hij mondeling om uitstel had gevraagd voor het inleveren van de bankafschriften, maar de Raad oordeelde dat hij dit niet aannemelijk had gemaakt. Er waren geen aanwijzingen in het dossier dat appellant om uitstel had gevraagd, en het systeem Trinicom, waarin alle telefonische gesprekken worden genoteerd, toonde geen verzoek om uitstel aan. De Raad benadrukte dat het verlenen van uitstel altijd schriftelijk moet gebeuren en dat er geen uitstelbrief in het dossier was aangetroffen.

De Raad concludeerde dat appellant een verwijt kon worden gemaakt voor het niet tijdig verstrekken van de gevraagde gegevens. Het hoger beroep van appellant werd verworpen en de eerdere uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/1231 WWB
Datum uitspraak: 6 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 januari 2014, 13/6953 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L. Kuijper, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2015. Appellant en mr. Kuijper zijn, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. Punter.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft zich op 26 maart 2013 gemeld voor het doen van een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Op 28 maart 2013 heeft appellant de aanvraag ingediend en is hij uitgenodigd voor een intakegesprek op 15 april 2013.
1.2.
Bij brief van 28 maart 2013 heeft het college appellant verzocht afschriften van al zijn betaal- en spaarrekeningen van de afgelopen maand in te leveren tijdens het intakegesprek. Daarbij is appellant erop gewezen dat als hij niet op tijd reageert of niet alle gevraagde gegevens inlevert, zijn aanvraag niet kan worden beoordeeld en niet in behandeling wordt genomen. Appellant is niet verschenen op het intakegesprek van 15 april 2013 en heeft geen bankafschriften overgelegd.
1.3.
Bij besluit van 18 april 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 5 augustus 2013 (bestreden besluit), heeft het college met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de aanvraag niet in behandeling genomen op de grond dat appellant niet heeft voldaan aan het verzoek de bankafschriften te overleggen. De stelling van appellant dat hij om uitstel van de termijn heeft gevraagd en dat dit uitstel hem mondeling zou zijn verleend, heeft hij niet aannemelijk gemaakt. In het dossier van appellant zijn geen aanwijzingen dat hij mondeling om uitstel van de termijn heeft gevraagd. Dit blijkt niet uit het systeem Trinicom, in welk systeem alle telefonische gesprekken worden genoteerd. Daarbij is ook niet aannemelijk dat mondeling uitstel zou zijn verleend, omdat het verlenen van uitstel altijd schriftelijk gebeurt. In het dossier is geen uitstelbrief aangetroffen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat hij zich bij het Werkplein Verheeskade heeft gemeld en toen heeft aangegeven dat hij zijn bankafschriften nog niet van de Rabobank had ontvangen en daarom graag uitstel wilde. Volgens appellant is hem toen mondeling meegedeeld dat dit aan het Werkplein Sorghvliet zou worden doorgegeven en dat zijn afspraak van 15 april 2013 dan niet door zou kunnen gaan. Appellant had erop mogen vertrouwen dat zou worden doorgeven dat hij een extra termijn nodig had voor het overleggen van zijn bankafschriften.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
Niet in geschil is dat appellant de bij brief van 28 maart 2013 gevraagde bankafschriften niet binnen de geboden termijn heeft verstrekt. Evenmin is in geschil dat de bankafschriften nodig zijn om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. In geschil is of appellant een verwijt kan worden gemaakt van het niet verstrekken van de gevraagde gegevens.
4.3.
De beroepsgrond dat appellant tijdig om uitstel van het overleggen van de gevraagde bankafschriften heeft gevraagd, zodat hem geen verwijt kan worden gemaakt, slaagt niet. In de gedingstukken zijn geen aanwijzingen voorhanden dat appellant om uitstel heeft gevraagd. De stelling dat appellant dit uitstelverzoek mondeling heeft gedaan, heeft hij niet onderbouwd. Bovendien is onduidelijk gebleven op welke wijze appellant om uitstel zou hebben verzocht. Tijdens de hoorzitting heeft de gemachtigde van appellant namelijk desgevraagd verklaard niet te weten of appellant telefonisch of persoonlijk om uitstel heeft gevraagd. Daarbij komt dat het verlenen van uitstel altijd schriftelijk wordt bevestigd. Vaststaat dat aan appellant geen schriftelijk uitstel van het overleggen van de gevraagde bankafschriften is verleend. Van het niet verstrekken van de gevraagde gegevens binnen de gegeven termijn kan appellant dan ook een verwijt worden gemaakt.
4.4.
Uit 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2015.
(getekend) G.M.G. Hink
(getekend) C.A.W. Zijlstra
HD