ECLI:NL:CRVB:2015:3407

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 oktober 2015
Publicatiedatum
6 oktober 2015
Zaaknummer
14/6142 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag langdurigheidstoeslag met terugwerkende kracht en beoordeling van de rechtsgeldigheid van het besluit

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die op 29 oktober 2014 het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Heerlen ongegrond heeft verklaard. Appellant ontving sinds 23 februari 2006 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en heeft op 2 december 2013 een aanvraag ingediend voor langdurigheidstoeslag, waarbij hij ook vroeg om toekenning over de jaren voorafgaand aan 2013. Het college heeft op 5 februari 2014 langdurigheidstoeslag voor het jaar 2013 toegekend, maar heeft in een besluit van 26 februari 2014 het bezwaar van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. Het college stelde dat sinds 1 juli 2013 de langdurigheidstoeslag niet meer met terugwerkende kracht kan worden toegekend, conform de wijziging van artikel 36 van de WWB. Appellant was hiervan op de hoogte gesteld via een informatiebulletin.

Tijdens de zitting op 25 augustus 2015 is appellant niet verschenen, terwijl het college vertegenwoordigd was door mr. A.F. Dekker. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de aanvraag van appellant zowel betrekking had op het jaar 2013 als op de voorliggende jaren. De rechtbank had terecht overwogen dat het college impliciet had meegedeeld dat de aanvraag voor de voorliggende jaren was afgewezen. Het verzoek van appellant om een dwangsom op te leggen aan het college werd afgewezen, en de Raad concludeerde dat het besluit van het college om de langdurigheidstoeslag over de jaren voorafgaand aan 2013 af te wijzen, rechtens juist was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/6142 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
29 oktober 2014, 14/711 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Heerlen (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2015. Appellant is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.F. Dekker.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 23 februari 2006 bijstand, ten tijde in geding op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Op 2 december 2013 heeft appellant langdurigheidstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de WWB aangevraagd. Hij heeft op het aanvraagformulier tot uitdrukking gebracht dat hij zo mogelijk tevens in aanmerking wenst te komen voor langdurigheidstoeslag over de voorliggende jaren.
1.3.
Bij besluit van 5 februari 2014 heeft het college over het jaar 2013 langdurigheidstoeslag toegekend.
1.4.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 5 februari 2014. Hij wenst tevens langdurigheidstoeslag over de jaren voorafgaand aan 2013.
1.5.
Bij besluit van 26 februari 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 5 februari 2014 ongegrond verklaard. Daarbij heeft het college het volgende vermeld: ‘Sinds 1 juli 2013 wordt als gevolg van een door de wetgever doorgevoerde wetswijziging van artikel 36 van de WWB de langdurigheidstoeslag niet meer met terugwerkende kracht toegekend. De langdurigheidstoeslag wordt sindsdien, conform artikel 44 van de WWB, alleen nog maar toegekend vanaf het moment dat de langdurigheidstoeslag wordt aangevraagd.’ Voorts heeft het college er in het bestreden besluit op gewezen dat appellant hiervan op de hoogte is gebracht door middel van het informatiebulletin
‘Plussen & Minnen’ van april 2013.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft
- kort samengevat - aangevoerd dat hij twee aanvragen heeft ingediend, een met betrekking tot het jaar 2013 en een met betrekking tot de voorliggende jaren. Het college heeft volgens appellant geen besluit genomen over de langdurigheidstoeslag over de jaren vóór 2013. Appellant verzoekt in verband daarmee om oplegging van een dwangsom. Appellant meent voorts dat hem langdurigheidstoeslag over de voorliggende jaren toekomt. Hij heeft aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Uit het aanvraagformulier blijkt dat de aanvraag om langdurigheidstoeslag betrekking heeft op zowel het jaar 2013 als op de voorliggende jaren. De rechtbank heeft terecht overwogen dat in het bestreden besluit impliciet is meegedeeld dat de toeslag over de voorliggende jaren is afgewezen. Dit volgt uit de tekst van het bestreden besluit zoals hiervoor onder 1.5 weergegeven.
4.2.
De beroepsgrond dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college heeft verzuimd een beslissing te nemen over de aan 2013 voorafgaande jaren slaagt, gelet op wat onder 4.1 is overwogen, niet.
4.3.
Het verzoek van appellant tot oplegging van een dwangsom aan het college zal, gelet op wat onder 4.1 is overwogen, worden afgewezen.
4.4.
Wat appellant heeft aangevoerd leidt niet tot het oordeel dat het besluit tot afwijzing van langdurigheidstoeslag over de jaren voorafgaand aan 2013 rechtens onjuist is. Zoals in dat besluit terecht is overwogen is toekenning van langdurigheidstoeslag met terugwerkende kracht niet meer mogelijk sinds de wijziging van artikel 36 van de WWB per 1 juli 2013. Appellant is hiervan tijdig op de hoogte gebracht door middel van het informatiebulletin ‘Plussen & Minnen’ van april 2013, zodat hij hierop heeft kunnen anticiperen. Appellant heeft geen gronden aangevoerd voor het oordeel dat het college bij het nemen van het bestreden besluit in strijd heeft gehandeld met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur. De enkele omstandigheid dat de afwijzing van de aanvraag over de aan 2013 voorafgaande jaren voor appellant nadelig is levert niet een zodanige grond op.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek tot het opleggen van een dwangsom af.
Deze uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk, in tegenwoordigheid van C.M. Fleuren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2015.
(getekend) F. Hoogendijk
(getekend) C.M. Fleuren

HD