ECLI:NL:CRVB:2015:3402

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 oktober 2015
Publicatiedatum
6 oktober 2015
Zaaknummer
13/3207 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag van dakloze op basis van onjuiste verblijfplaats

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam. De appellant, een dakloze man, had op 28 januari 2013 bijstand aangevraagd op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Hij gaf aan in zijn camper op wisselende locaties in Amsterdam te verblijven. Na een gesprek met een klantmanager van de Dienst Werk en Inkomen (DWI) werd appellant gevraagd om zijn verblijfplaats dagelijks door te geven. Echter, tijdens een onderzoek door de DWI op 26, 27 en 28 maart 2013 werd de camper van appellant wel aangetroffen, maar hij zelf niet. Appellant was telefonisch niet bereikbaar en kon niet aantonen dat hij daadwerkelijk op de opgegeven locaties verbleef. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft daarop de aanvraag om bijstand afgewezen, omdat appellant zijn inlichtingenverplichting niet was nagekomen.

De voorzieningenrechter verklaarde het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond. In hoger beroep heeft de Raad beoordeeld of het college terecht de aanvraag had afgewezen. De Raad oordeelde dat appellant onvoldoende bewijs had geleverd van zijn verblijfplaats en dat het college zorgvuldig onderzoek had verricht. De Raad benadrukte dat ook daklozen controleerbare gegevens moeten kunnen verstrekken over hun verblijfplaats om recht op bijstand te kunnen claimen. Aangezien appellant niet aan zijn verplichtingen voldeed, kon het recht op bijstand niet worden vastgesteld. De Raad bevestigde de uitspraak van de voorzieningenrechter en wees het hoger beroep van appellant af.

Uitspraak

13/3207 WWB
Datum uitspraak: 6 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 4 juni 2013, 13/2572 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.A. van Heijningen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2015. Namens appellant is verschenen mr. Van Heijningen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.A. Brouwer.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft zich op 28 januari 2013 gemeld om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) aan te vragen. Daarbij heeft appellant aangegeven dat hij in zijn camper op wisselende locaties in Amsterdam verblijft.
1.2.
In het kader van de aanvraag heeft op 27 februari 2013 een gesprek plaatsgevonden tussen appellant en een klantmanager van de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (DWI). Tijdens dat gesprek heeft de klantmanager appellant medegedeeld dat hij telefonisch bereikbaar moet zijn en dat hij de DWI dagelijks met een sms-bericht of telefonisch moet informeren over zijn verblijfplaats die avond. Appellant heeft op 25, 26 en 27 maart 2013 sms-berichten verstuurd met betrekking tot zijn verblijfplaats. De afdeling handhaving van de DWI heeft daarnaar onderzoek gedaan. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 28 maart 2013.
1.3.
De onderzoeksbevindingen zijn voor het college aanleiding geweest om bij besluit van
9 april 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 21 mei 2013 (bestreden besluit), de aanvraag om bijstand af te wijzen. Aan de afwijzing heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant onjuiste opgave heeft gedaan van zijn feitelijke verblijfplaats. Appellant is driemaal niet aangetroffen op de door hem opgegeven locaties. Ook was hij telefonisch niet bereikbaar. Hierdoor heeft appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden, waardoor het recht op bijstand niet is vast te stellen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De hier te beoordelen periode loopt van 28 januari 2013 tot en met 9 april 2013.
4.2.
Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen. Hierbij vormt de woon- en leefsituatie van de aanvrager een essentieel gegeven. Ook van iemand die stelt dakloos te zijn kan worden gevergd dat hij controleerbare gegevens verstrekt over zijn feitelijke verblijfplaats, juist ook om vast te stellen dat hij dakloos is en niet een vast hoofdverblijf heeft. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de aanvrager niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.3.
Op 26, 27 en 28 maart 2013, omstreeks 6:15 uur, hebben twee handhavingsspecialisten van de DWI de door appellant opgegeven locaties bezocht. De camper van appellant is daarbij steeds aangetroffen, maar appellant zelf niet. De handhavingsspecialisten hebben op de camper geklopt, gebonsd, getikt en geduwd, zodanig dat de schokdempers begonnen te kraken. Daarnaast hebben de handhavingsspecialisten tijdens de locatiebezoeken op 27 en 28 maart 2013 geprobeerd telefonisch contact op te nemen met appellant. De telefoonoproepen werden niet beantwoord. De telefoon werd doorgeschakeld naar de voicemail. Tijdens het bellen hebben de handhavingsspecialisten geen telefoon horen overgaan in de camper. Ter zitting is voorts met partijen vastgesteld dat van buiten niet in de camper kon worden gekeken, omdat de ramen geblindeerd zijn.
4.4.
Gelet op 4.3 heeft het college zorgvuldig onderzoek verricht naar de feitelijke verblijfplaats van appellant. Niet kon worden vastgesteld of appellant in zijn camper op de opgegeven locaties verbleef. Hierbij is van belang dat appellant in strijd met de gemaakte afspraak tot tweemaal toe telefonisch niet bereikbaar was, waardoor het college op geen andere wijze kon verifiëren of appellant zich in de camper bevond. Appellant heeft met zijn stelling dat hij door medicatiegebruik diep slaapt en niet wakker is geworden niet aannemelijk gemaakt dat hij tijdens de locatiebezoeken wel in zijn camper verbleef.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat appellant onjuiste opgave heeft gedaan van zijn feitelijke verblijfplaats, als gevolg waarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Het college heeft de aanvraag van 28 januari 2013 dan ook terecht afgewezen.
4.6.
Uit 4.5 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van
C.M.A.V. van Kleef als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
6 oktober 2015.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) C.M.A.V. van Kleef

HD