ECLI:NL:CRVB:2015:3373

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 oktober 2015
Publicatiedatum
6 oktober 2015
Zaaknummer
14/1252 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting en intrekking van bijstand wegens het niet aanleveren van bankgegevens door appellante

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellante ontving bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en had een eigen bedrijf. Het dagelijks bestuur van het Werkplein Hart van West-Brabant heeft appellante verzocht om bankafschriften van haar zakelijke rekening en andere relevante gegevens, maar appellante heeft deze niet tijdig ingeleverd. Hierdoor heeft het dagelijks bestuur op 12 december 2012 de bijstand van appellante opgeschort en op 20 december 2012 ingetrokken. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze besluiten ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellante betoogd dat zij niet in staat was om de gevraagde gegevens tijdig te overleggen. De Raad heeft echter geoordeeld dat de bankafschriften van de zakelijke rekening essentieel zijn voor de beoordeling van de inkomsten van appellante uit haar bedrijf. De Raad heeft vastgesteld dat appellante vóór de gestelde termijn geen bankafschriften heeft overgelegd en dat zij hiervan een verwijt kan worden gemaakt. De Raad heeft geconcludeerd dat het dagelijks bestuur bevoegd was om de bijstand op te schorten en in te trekken, en dat de beroepsgronden van appellante niet voldoende waren om de beslissing van het dagelijks bestuur te weerleggen.

De uitspraak bevestigt dat de voorwaarden voor opschorting en intrekking van bijstand zijn nageleefd en dat appellante niet heeft voldaan aan haar verplichtingen om de gevraagde gegevens te verstrekken. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/1252 WWB
Datum uitspraak: 6 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 17 januari 2014, 13/4182 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het dagelijks bestuur van het Werkplein, Hart van West-Brabant (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.J.E. Loontjens, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift en desgevraagd nadere stukken ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 augustus 2015. Namens appellante is mr. Loontjens verschenen. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door C.H.M. Verdaas.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving met ingang van 13 juli 2012 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante had een eigen bedrijf, [naam bedrijf]. Het bedrijf is gevestigd op
1 september 2011 en op 1 januari 2013 uitgeschreven uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel.
1.2.
Het dagelijks bestuur heeft appellante bij brief van 14 november 2012 uitgenodigd voor een gesprek op 21 november 2012 en daarbij gevraagd verscheidene gegevens mee te brengen, waaronder facturen van de door appellante verrichte opdrachten voor het bedrijf [naam bedrijf]. Appellante is zonder de gevraagde gegevens op het gesprek verschenen. Bij brief van 21 november 2012 is aan appellante gevraagd om uiterlijk 5 december 2012 gegevens te verstrekken, waaronder wederom facturen van de door appellante verrichte opdrachten voor [naam bedrijf] vanaf januari 2012 en afschriften van haar bedrijfsrekening vanaf het moment van openen van de rekening tot aan de brief van 21 november 2012. Op 5 december 2012 heeft appellante telefonisch om verlenging van de termijn verzocht, omdat zij de benodigde gegevens niet op tijd verzameld kon hebben. Het dagelijks bestuur heeft de termijn verlengd en appellante de gelegenheid gegeven de gegevens voor 10 december 2012 over te leggen. Het dagelijks bestuur heeft de gevraagde gegevens niet ontvangen.
1.3.
Bij besluit van 12 december 2012 heeft het dagelijks bestuur met toepassing van
artikel 54, eerste lid, van de WWB het recht op bijstand van appellante met ingang van
10 december 2012 opgeschort en appellante in de gelegenheid gesteld voor 19 december 2012 alsnog de gevraagde gegevens over te leggen. Appellante heeft bij brief van 17 december 2012, door het dagelijks bestuur ontvangen op 27 december 2012, enkele nadere gegevens overgelegd.
1.4.
Bij besluit van 20 december 2012 heeft het dagelijks bestuur de bijstand van appellante met ingang van 10 december 2012 ingetrokken op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB.
1.5.
Bij besluit van 20 juni 2013 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur de tegen de besluiten van 12 december 2012 en 20 december 2012 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 54, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB kan het college, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevraagde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt, dan wel anderszins onvoldoende medewerking heeft verleend en hem dit te verwijten valt, het recht op bijstand opschorten vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft. Ingevolge artikel 54, tweede lid, van de WWB doet het college mededeling van de opschorting aan belanghebbende en nodigt hem uit binnen de door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen. Artikel 54, vierde lid, van de WWB bepaalt dat als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, het college na het verstrijken van die termijn het besluit tot toekenning van bijstand kan intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
4.2.
Bij de beantwoording van de vraag of het bijstandverlenend orgaan op grond van
artikel 54, vierde lid, van de WWB bevoegd is tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstand, staat ter beoordeling of de betrokkene verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of de betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan ontbreken indien het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover de betrokkene niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken.
4.3.
De door het dagelijks bestuur aan appellante gevraagde bankafschriften van haar zakelijke rekening zijn gegevens die van belang zijn voor de verlening van de bijstand. De bankafschriften zijn immers nodig om te beoordelen of en, zo ja, hoeveel inkomsten appellante uit haar bedrijf heeft verkregen. De beroepsgrond dat de bankafschriften niet nodig waren, omdat bijna alle geldtransacties voor het bedrijf via de privérekening van appellante zijn gelopen, slaagt niet. Dat sluit immers niet uit dat er ook geldtransacties via de zakelijke rekening zijn gelopen.
4.4.
Vaststaat dat appellante vóór 19 december 2012 geen bankafschriften van haar zakelijke rekening heeft overgelegd. Bij de brief van 17 december 2012 waren evenmin bankafschriften van haar zakelijke rekening gevoegd, zodat de vraag of die brief en de daarbij behorende bijlagen bij de boordeling moeten worden betrokken, onbesproken kan blijven.
Appellante heeft na de hersteltermijn een bankafschrift met volgnummer 2 van 2013 overgelegd en in hoger beroep dit bankafschrift nogmaals overgelegd alsmede een bankafschrift met volgnummer 3 van 2013. Afgezien van de omstandigheid dat volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 16 januari 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:AZ7575) in beginsel geen betekenis toekomt aan gegevens of stukken die tijdens de bezwaarfase of daarna alsnog zijn verstrekt, heeft appellante de zakelijke rekening al op 7 juni 2012 geopend. Gelet op de op het bankafschrift met volgnummer 2 genoemde saldi van 1 januari 2012 en van 31 december 2012 is niet aannemelijk dat er geen bankafschriften over 2012 zijn. De omstandigheid dat appellante pas in januari 2013 inlogcodes voor internetbankieren heeft ontvangen, maakt niet dat zij redelijkerwijs niet over de gevraagde bankafschriften kon beschikken. Het lag op de weg van appellante om ervoor te zorgen dat zij de codes tijdig in bezit kreeg om de gevraagde bankafschriften te verkrijgen, dan wel, indien het opvragen van de inlogcodes meer tijd zou hebben gevergd, binnen de gegeven hersteltermijn het dagelijks bestuur om verlenging van die termijn te verzoeken. Appellante heeft dit nagelaten. Dit betekent dat appellante van het niet tijdig indienen van de bankafschriften een verwijt kan worden gemaakt.
4.5.
Uit 4.3 en 4.4 volgt dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, eerste lid en vierde lid, van de WWB is voldaan. De beroepsgronden over de gevraagde facturen van [naam bedrijf] kunnen dan ook onbesproken blijven. Het dagelijks bestuur was daarom bevoegd het recht op bijstand van appellante met ingang van 10 december 2012 op te schorten en met ingang van diezelfde datum de bijstand in te trekken. Wat appellante heeft aangevoerd levert geen grond op voor het oordeel dat het dagelijks bestuur niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot intrekking gebruik heeft kunnen maken.
4.6.
Uit 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel als voorzitter en Y.J. Klik en J.T.H. Zimmerman als leden, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2015.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) W. de Braal

HD