ECLI:NL:CRVB:2015:3372

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 oktober 2015
Publicatiedatum
6 oktober 2015
Zaaknummer
14/2953 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Maatregelen wegens niet nakomen van re-integratieverplichting en ziekmelding in het kader van de Wet werk en bijstand

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op 6 oktober 2015 in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die sinds 1 december 2011 bijstand ontvangt op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), heeft hoger beroep ingesteld tegen maatregelen die zijn opgelegd wegens het niet nakomen van zijn re-integratieverplichtingen. De appellant meldde zich ziek tijdens zijn werkzaamheden bij het Buurt Service Team (BST) en weigerde een verklaring omtrent gedrag (VOG) aan te vragen, wat noodzakelijk was voor deelname aan een werkfitstage bij het ministerie van Defensie.

De Raad heeft vastgesteld dat de appellant op 30 januari 2013 niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen door zich ziek te melden en niet buiten te willen werken. Het dagelijks bestuur heeft daarop zijn bijstand verlaagd met € 150,-. Later, na het niet aanvragen van de VOG, is de bijstand opnieuw verlaagd met € 300,-. De rechtbank heeft de besluiten van het dagelijks bestuur bevestigd, waarbij is overwogen dat de appellant onvoldoende heeft aangetoond dat hij niet in staat was om de werkzaamheden uit te voeren of de VOG aan te vragen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraken van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat de appellant niet heeft aangetoond dat hij niet verwijtbaar heeft gehandeld. De Raad heeft benadrukt dat de bewijslast bij de appellant ligt en dat hij niet heeft kunnen onderbouwen dat zijn financiële situatie hem verhinderde om de VOG aan te vragen. De Raad concludeert dat de opgelegde maatregelen terecht zijn genomen en dat de appellant niet in aanmerking komt voor de werkfitstage, omdat hij niet heeft meegewerkt aan de re-integratievoorzieningen.

Uitspraak

14/2953 WWB, 14/5026 WWB
Datum uitspraak: 6 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van
6 mei 2014, 13/4479 (aangevallen uitspraak 1) en 13/4478 (aangevallen tussenuitspraak) en tegen de uitspraak van 19 augustus 2014, 13/4478 (aangevallen einduitspraak 2)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het Drechtstedenbestuur (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen aangevallen uitspraak 1. Namens appellant heeft mr. A.J.J. Fraanje, advocaat, hoger beroepen ingesteld tegen de aangevallen tussenuitspraak en aangevallen einduitspraak 2.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 augustus 2015. Appellant is verschenen. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. de Wolf en
mr. E.J. van Zwieten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt sedert 1 december 2011 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. In het kader van zijn re-integratie is appellant op 26 november 2012 gestart met werkzaamheden bij het Buurt Service Team (BST).
1.2.
In een e-mail van 30 januari 2013 heeft een medewerker van het BST een medewerker van Sociale Dienst Drechtsteden (SDD) het volgende bericht:
“[appellant] is vanmorgen weer begonnen na een mailsessie. Hij is kwaad dat hij buiten moet werken en heeft de boel weer op stelten gezet. Zijn voorman heeft hem naar de Bisschopstraat gebracht met alleen de mededeling dat deze heer eens geleerd moet worden te werken. [appellant]: “Je dacht toch zeker niet dat ik met dit weer buiten ga werken. Ik meld me bij deze ziek”. Ik heb hem gezegd dat ik zijn ziekmelding niet accepteer, maar daar had hij geen boodschap aan. Daarop is hij weg gefietst. (…).”
1.3.
Naar aanleiding van deze melding heeft het dagelijks bestuur bij besluit van 30 januari 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 14 juni 2013 (bestreden besluit 1), de bijstand van appellant bij wijze van maatregel eenmalig verlaagd met € 150,-. Aan de besluitvorming heeft het dagelijks bestuur ten grondslag gelegd dat appellant op 30 januari 2013 heeft geweigerd buiten te werken, zich heeft ziekgemeld en, ondanks dat de ziekmelding niet is geaccepteerd, is vertrokken. Dat hij ziek was is niet met een medische verklaring onderbouwd.
1.4.
Vervolgens is appellant in het kader van zijn re-integratie via Baanbrekend Drechtsteden (BBD) een aanbod gedaan om een werkfitstage te volgen bij een kazerne van het ministerie van Defensie (Defensie). Op 13 maart 2013 is appellant met een medewerker van BBD naar een informatiedag van Defensie geweest. In het daarvan op 14 maart 2013 opgemaakte verslag van deze medewerker is het volgende opgenomen:
“Bij terugkomst SDD hebben wij alle kandidaten nog individueel gesproken om hun motivatie te testen. (…). Ik heb klant verteld dat er een VOG (lees: verklaring omtrent gedrag) nodig is om op een kazerne te mogen werken en toen zag ik zijn hele houding al veranderen. Hij zei meteen dat hij dat niet kon betalen. Ik probeerde hem nog uit te leggen dat wij het geprobeerd hebben collectief te doen, maar dat een VOG altijd persoonlijk aangevraagd moet worden en hij na de aanvraag zijn bon bij mij in kon leveren, zodat wij het terug zouden storten. Dit viel nog steeds niet goed. (…). Klant gaat niet aan de slag bij Defensie.”
1.5.
Bij besluit van 22 maart 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 20 juni 2013 (bestreden besluit 2), heeft het dagelijks bestuur de bijstand van appellant bij wijze van maatregel verlaagd met € 300,-. Aan de besluitvorming heeft het dagelijks bestuur ten grondslag gelegd dat appellant door de benodigde VOG niet aan te vragen, zijn mogelijkheden tot het aanvaarden van een betaalde baan vooraf heeft gefrustreerd.
2. Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard.
2.1.
Bij de aangevallen tussenuitspraak heeft de rechtbank het dagelijks bestuur in de gelegenheid gesteld het motiveringsgebrek aan bestreden besluit 2 te herstellen.
2.2.
Ter uitvoering van de aangevallen tussenuitspraak heeft het dagelijks bestuur bij brief van 12 juni 2014 de motivering van bestreden besluit 2 als volgt aangevuld. Appellant is ernstig tekortgeschoten in het nakomen van zijn re-integratieplicht, omdat hij de VOG niet wilde aanvragen, terwijl de kosten hiervan achteraf zouden worden vergoed. Hierdoor heeft BBD appellant niet kunnen bemiddelen naar de werkfitstage bij Defensie. Deze stage voor zes maanden was bedoeld om werkritme, werkervaring en arbeidsvaardigheden op te doen ter verbetering van de mogelijkheden van appellant op de reguliere arbeidsmarkt.
2.3.
Bij aangevallen einduitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 2 gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand worden gelaten. Hiertoe heeft de rechtbank - samengevat - overwogen dat het dagelijks bestuur voldoende heeft gemotiveerd dat de werkfitstage bij Defensie onderdeel is van de re-integratievoorziening van BBD. Doordat appellant heeft geweigerd een VOG aan te vragen, is hij niet in aanmerking gekomen voor een werkfitstage. Hierdoor heeft hij niet meegewerkt aan een re-integratievoorziening.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen tussenuitspraak, uitspraak 1 en einduitspraak 2 gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling, waarbij hij voor het wettelijke kader verwijst naar de aangevallen uitspraken.
Aangevallen uitspraak 1
4.1.
Niet in geschil is dat het traject bij het BST een op arbeidsinschakeling gerichte voorziening is als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB. Evenmin is in geschil dat appellant op 30 januari 2013 de opdracht om buiten te werken niet heeft uitgevoerd, zich heeft ziekgemeld en, ondanks dat de ziekmelding niet is geaccepteerd, daarna is vertrokken.
4.2.
Appellant heeft aangevoerd dat hij op 30 januari 2013 te ziek was om buiten te werken, zodat de gedraging hem niet kan worden verweten.
4.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De bewijslast van feiten en omstandigheden voor het oordeel dat appellant geen enkel verwijt treft, rust volgens vaste rechtspraak (uitspraak van
10 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:343) op appellant. Appellant heeft met de overgelegde huisartsenjournaals van 18 februari 2013 en 22 mei 2014 niet aannemelijk gemaakt dat hij op 30 januari 2013 door medische klachten niet in staat was de opgedragen werkzaamheden op die dag buiten uit te voeren. Deze huisartsenjournalen zien immers op de medische situatie van appellant op 3 december 2012, 4 maart 2013 en 5 maart 2013. Voorts heeft appellant zijn stelling dat hij op 30 januari 2013 telefonisch contact heeft gehad met de praktijk van zijn huisarts, niet met stukken onderbouwd.
4.4.
Uit 4.3 volgt dat ten aanzien van de verweten gedraging niet kan worden gezegd dat elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Het dagelijks bestuur was op grond van artikel 18, tweede lid, van de WWB daarom gehouden de bijstand van appellant overeenkomstig de toepasselijke verordening te verlagen.
Aangevallen tussenuitspraak en einduitspraak 2
4.5.
Niet in geschil is dat de werkfitstage bij Defensie een op arbeidsinschakeling gerichte voorziening is als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB. Evenmin is in geschil dat de bemiddeling door BBD voor de werkfitstage geen doorgang kon vinden omdat appellant geweigerd heeft een VOG aan te vragen
.
4.6.
Appellant heeft aangevoerd dat hij door zijn financiële situatie niet in staat was de kosten van een VOG te voldoen, zodat hem van de weigering geen verwijt kan worden gemaakt. Deze beroepsgrond slaagt niet omdat appellant zijn stelling niet met stukken heeft onderbouwd.
4.7.
Appellant betwist voorts dat hem bij terugkomst op de SDD na de informatiedag van Defensie is toegezegd dat de kosten van de VOG zouden worden vergoed en stelt dat hem dit pas twee weken na deze dag is medegedeeld. Appellant heeft zijn stelling niet onderbouwd, zodat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de inhoud van het in 1.4 genoemde verslag.
4.8.
Uit 4.6 en 4.7 volgt dat van de appellant verweten gedraging niet kan worden gezegd dat elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Het dagelijks bestuur was op grond van artikel 18, tweede lid, van de WWB daarom gehouden de bijstand van appellant overeenkomstig de toepasselijke verordening te verlagen.
4.9.
Appellant heeft voorts aangevoerd dat het dagelijks bestuur met de aangeboden voorziening geen maatwerk als bedoeld in artikel 2.1.6 van de Verordening Werk en Inkomen Drechtsteden (hierna: Verordening) heeft geleverd.
4.10.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De informatiedag van Defensie was bedoeld als oriëntatie op de werkfitstage. Na de informatiedag zou aan geselecteerde kandidaten een aanbod voor de werkfitstage worden gedaan. Door de weigering van appellant een VOG aan te vragen is het dagelijks bestuur niet toegekomen aan het aanbieden van de voorziening en de daarbij behorende afweging op grond van artikel 2.1.6 van de Verordening
.Overigens heeft appellant ter zitting verklaard dat hij enthousiast was over de werkfitstage en hiervoor in aanmerking wilde komen.
4.11.
Uit 4.4, 4.8 en 4.10 volgt dat de hoger beroepen niet slagen. De aangevallen tussenuitspraak en de aangevallen uitspraken zullen worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen tussenuitspraak en de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel, in tegenwoordigheid van C.M. Fleuren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2015.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) C.M. Fleuren

HD