In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellante, die sinds 3 april 2003 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Borne ongegrond verklaarde. Het college had op basis van anonieme tips en een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstand besloten om de bijstand van appellante met ingang van 1 februari 2013 in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen, omdat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden door geen melding te maken van haar werkzaamheden als nagelstyliste en haar activiteiten voor een netwerkbedrijf.
De Raad stelt vast dat appellante niet alleen heeft georiënteerd op de mogelijkheid om inkomsten te verwerven, maar daadwerkelijk werkzaamheden heeft verricht als nagelstyliste en voorbereidende activiteiten voor het netwerkbedrijf. De Raad oordeelt dat de schending van de inlichtingenverplichting een rechtsgrond vormt voor de intrekking van de bijstand, omdat niet kan worden vastgesteld of appellante recht had op bijstand. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellante af. De beslissing is openbaar uitgesproken op 6 oktober 2015.