ECLI:NL:CRVB:2015:3368

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 oktober 2015
Publicatiedatum
6 oktober 2015
Zaaknummer
14/3010 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting door werkzaamheden als nagelstyliste en voorbereidende activiteiten voor netwerkmarketing

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellante, die sinds 3 april 2003 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Borne ongegrond verklaarde. Het college had op basis van anonieme tips en een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstand besloten om de bijstand van appellante met ingang van 1 februari 2013 in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen, omdat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden door geen melding te maken van haar werkzaamheden als nagelstyliste en haar activiteiten voor een netwerkbedrijf.

De Raad stelt vast dat appellante niet alleen heeft georiënteerd op de mogelijkheid om inkomsten te verwerven, maar daadwerkelijk werkzaamheden heeft verricht als nagelstyliste en voorbereidende activiteiten voor het netwerkbedrijf. De Raad oordeelt dat de schending van de inlichtingenverplichting een rechtsgrond vormt voor de intrekking van de bijstand, omdat niet kan worden vastgesteld of appellante recht had op bijstand. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellante af. De beslissing is openbaar uitgesproken op 6 oktober 2015.

Uitspraak

14/3010 WWB
Datum uitspraak: 6 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
16 april 2014, 13/2716 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Borne (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.Th.M. Demmer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Demmer. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door M.L.C. Visser. Als getuige is gehoord [X.], vriendin van appellante.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving sinds 3 april 2003 bijstand, laatstelijk op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Naar aanleiding van anonieme tips dat appellante nagels styleert en hieruit inkomsten verkrijgt en de omstandigheid dat appellante zich op internet presenteert als onderneemster voor het [bedrijf W.] ([bedrijf W.]), hebben medewerkers van de afdeling sociale zaken van de gemeente Borne een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellante verleende bijstand. Hierbij hebben de medewerkers onder meer dossieronderzoek verricht, met appellante gesprekken gevoerd, een huisbezoek afgelegd, openbare bronnen op internet geraadpleegd en een getuige gehoord. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapportage.
1.3.
De onderzoeksbevindingen zijn voor het college aanleiding geweest bij besluit van
25 juni 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 20 november 2013 (bestreden besluit), de bijstand van appellante met ingang van 1 februari 2013 in te trekken en de over de periode van 1 februari 2013 tot 1 april 2013 gemaakte kosten van bijstand van appellante terug te vorderen tot een bedrag van € 1.758,20. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante de inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van het verrichten van werkzaamheden als nagelstyliste en het verrichten van activiteiten voor [bedrijf W.]. Appellante heeft geen verifieerbare gegevens overgelegd van de hieruit verkregen inkomsten waardoor het recht op bijstand niet is vast te stellen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daartoe is evenals in bezwaar en beroep, samengevat, aangevoerd dat zij zich bij [bedrijf W.] slechts heeft georiënteerd op de mogelijkheid om hiermee in de toekomst inkomsten te gaan verwerven. In februari 2013 heeft zij zich weliswaar bij [bedrijf W.] geprofileerd als onderneemster, maar zij heeft geen investeringen gedaan, geen werkzaamheden verricht en hieruit geen inkomsten ontvangen. Daarnaast heeft zij geen professionele nagelstudio, slechts zeer incidenteel styleert zij de nagels van mensen uit haar omgeving.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 1 februari 2013 tot en met 25 juni 2013.
4.2.
Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 8 mei 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW5646) is het verrichten van op geld waardeerbare activiteiten een omstandigheid die voor het recht op bijstand van belang kan zijn, ongeacht de intentie waarmee deze worden verricht en ongeacht of daaruit daadwerkelijk inkomsten worden genoten.
4.4.
Ten aanzien van de werkzaamheden als nagelstyliste heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat sprake is van op geld waardeerbare werkzaamheden. Tijdens het op 17 mei 2013 verrichte huisbezoek in de woning van appellante is een kamer aangetroffen die is ingericht voor het verrichten van werkzaamheden als nagelstyliste. Zo hingen aan de wand ingelijste foto’s met daarop afbeeldingen van vrouwen die hun gemanicuurde nagels lieten zien, stond er een tafel met daarboven een lamp en stond naast de tafel een kastje met ongeveer honderd verschillende nagellakken. Tevens zijn in deze kamer diverse voorwerpen aangetroffen die worden gebruikt bij het styleren van nagels en was een nota aanwezig van een bestelling van nagelproducten bij een groothandel. De vraag of deze kamer gelet op het aantal potjes nagellak en de wijze van inrichting als een professionele nagelstudio kan worden aangemerkt, kan onbeantwoord blijven, nu appellante heeft verklaard dat zij in die kamer de nagels van vriendinnen en kennissen styleert. Daarnaast heeft appellante verklaard dat zij bijvoorbeeld nagels van een bruid heeft gedaan en bij iemand die in opleiding is de nagels zet. Appellante heeft verklaard dat zij hiervoor onder meer boodschappen en zegelboekjes ontvangt en dat zij de nagels van de persoon in opleiding tegen kostprijs doet omdat die persoon dan weer de nagels van appellante doet. Appellante heeft dan ook ten onrechte geen melding gemaakt bij het college van haar activiteiten als nagelstyliste.
4.5.
Appellante heeft verder verklaard dat zij (voorbereidende) werkzaamheden heeft verricht voor [bedrijf W.], een bedrijf dat zich door middel van netwerkmarketing bezighoudt met de verkoop van voedingssupplementen, en dat zij zich naar buiten toe heeft gepresenteerd als onderneemster bij [bedrijf W.]. Volgens vaste rechtspraak moet ook het verrichten van voorbereidende werkzaamheden op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het bijstandverlenend orgaan worden gemeld. Het betoog van appellante dat slechts sprake was van oriënterende activiteiten zodat geen sprake is van schending van de inlichtingenverplichting, slaagt niet. Uit de onderzoeksbevindingen blijkt immers dat appellante niet slechts oriënterende activiteiten heeft verricht voor [bedrijf W.]. Zo heeft appellante voor een bijeenkomst op 27 februari 2013 vrienden en vriendinnen uitgenodigd voor een evenement bij [bedrijf W.] in Haaksbergen en heeft zij daar een deel van de bedrijfspresentatie gedaan. In haar uitnodiging heeft zij aangegeven dat zij haar vrienden en vriendinnen kennis wilde laten maken met haar bedrijf en dat zij deze bijeenkomst tevens zag als de officiële start van haar bedrijf. Door appellante is ter zitting van de Raad erkend dat zij hierbij tevens als doel had te bezien of zich onder de door haar genodigden potentiële business partners bevonden. Uit de via internet verkregen informatie blijkt dat [Y.], eveneens werkzaam voor [bedrijf W.], appellante tijdens deze bijeenkomst heeft voorgesteld als zijn nieuwe business partner. Daarnaast heeft appellante op haar LinkedIn profiel vermeld dat zij sinds februari 2013 werkzaam is als zelfstandig onderneemster voor [bedrijf W.]. Bovendien heeft getuige [Z.], die eveneens werkzaamheden verricht voor [bedrijf W.], verklaard dat zij appellante kent van [bedrijf W.] Haaksbergen, dat appellante trainingen heeft gevolgd voor het opzetten van een eigen business en dat zij appellante op 11 en 12 mei 2013 heeft gezien bij de landelijke ondernemersdag in Amsterdam.
4.6.
Uit 4.4 en 4.5 volgt dat appellante de op haar rustende wettelijke inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van de door haar verrichte werkzaamheden als nagelstyliste en voor [bedrijf W.]. Een administratie of boekhouding met betrekking tot deze werkzaamheden is niet voorhanden
.Nu als gevolg van de schending van de inlichtingenverplichting niet kan worden vastgesteld of, en zo ja, in welke mate appellante ten tijde in geding verkeerde in bijstandbehoevende omstandigheden, was het college bevoegd de bijstand met ingang van 1 februari 2013 in te trekken en de ten onrechte gemaakte kosten van bijstand van haar terug te vorderen. Tegen de wijze van gebruikmaking van deze bevoegdheden zijn geen zelfstandige beroepsgronden gericht.
4.7.
Uit 4.2 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2015.
(getekend) G.M.G. Hink
(getekend) C.A.W. Zijlstra

HD