ECLI:NL:CRVB:2015:336

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 februari 2015
Publicatiedatum
10 februari 2015
Zaaknummer
13-4701 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen toekenning bijstand met terugwerkende kracht; beroep op vertrouwensbeginsel slaagt niet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant had op 20 juni 2012 een aanvraag om aanvullende bijstand ingediend voor de periode van 1 oktober 2011 tot 9 december 2011. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft deze aanvraag afgewezen, omdat deze achteraf was ingediend en er geen bijzondere omstandigheden waren om bijstand met terugwerkende kracht te verlenen. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat zijn klantmanager hem had beloofd dat zijn inkomen voor de genoemde periode zou worden aangevuld met bijstand. De Raad heeft echter vastgesteld dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat er dergelijke toezeggingen zijn gedaan door de klantmanager. De gemachtigde van het college heeft ter zitting verklaard dat de klantmanager deze toezegging heeft ontkend. De Raad heeft in zijn overwegingen verwezen naar de relevante artikelen van de Wet werk en bijstand (WWB) en naar eerdere rechtspraak over het vertrouwensbeginsel.

De Raad concludeert dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt, omdat er geen uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan die gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt bij de appellant. Daarom is er geen grond voor bijstand met terugwerkende kracht. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier, en is openbaar uitgesproken op 10 februari 2015.

Uitspraak

13/4701 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
11 juli 2013, 12/5455 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2014. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. J.M. Boegborn.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 20 juni 2012 een aanvraag om aanvullende bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend voor de periode van 1 oktober 2011 tot
9 december 2011.
1.2.
Bij besluit van 24 augustus 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van
25 oktober 2012 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen op de grond dat de aanvraag achteraf is ingediend en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn om bijstand met terugwerkende kracht te verlenen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij voert aan dat zijn klantmanager [naam P] ([P]) hem heeft beloofd dat zijn inkomen over de genoemde periode aangevuld zou worden met bijstand.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 44, eerste lid, van de WWB is bepaald dat, indien door het college is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, de bijstand wordt toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad over de toepassing van de artikelen 43 en 44 van de WWB (bijvoorbeeld de uitspraak van 12 juni 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW8362) wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of in voorkomende gevallen een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen.
4.3.
Appellante heeft een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. Een beroep op het vertrouwensbeginsel kan volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 19 november 2009, ELCI:NL:CRVB:2009:BK4735) alleen slagen als van de kant van het tot beslissen bevoegde orgaan ten aanzien van de betrokkene uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan, die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat dergelijke toezeggingen door de klantmanager [P] zijn gedaan. Ter zitting is door de gemachtigde van het college bovendien te kennen gegeven dat hij [P] heeft geconfronteerd met de stelling van appellant. Zij ontkent een dergelijke toezegging te hebben gedaan. In het vorenstaande wordt geen aanleiding gezien [P] alsnog als getuige te horen.
4.4.
Nu het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt bestaat er geen grond voor bijstand met terugwerkende kracht.
4.5.
Het hoger beroep treft geen doel. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking. Er is om die reden geen grond voor een veroordeling tot vergoeding van schade.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van
M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
10 februari 2015.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD