ECLI:NL:CRVB:2015:3357

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 september 2015
Publicatiedatum
2 oktober 2015
Zaaknummer
15/1706 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de sollicitatieplicht en de gevolgen van onvoldoende sollicitatieactiviteiten voor WW-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die sinds 1 april 2013 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontving, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zijn uitkering met 25% had verlaagd. Dit besluit was genomen omdat de appellant in de periode van 1 oktober 2013 tot en met 1 december 2013 niet voldoende had gesolliciteerd, namelijk niet vier keer in vier weken, zoals vereist door de sollicitatieplicht. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en deze uitspraak werd door de Centrale Raad van Beroep bevestigd.

De Raad oordeelde dat de appellant niet had aangetoond dat hij aan zijn sollicitatieplicht had voldaan. De enkele stelling dat er weinig relevante vacatures waren, was volgens de rechtbank onvoldoende om te concluderen dat de appellant niet aan zijn verplichtingen hoefde te voldoen. De rechtbank had vastgesteld dat de appellant niet voldoende sollicitatieactiviteiten had verricht, en dat het Uwv bevoegd was om een maatregel op te leggen. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en voegde daaraan toe dat de appellant in hoger beroep geen nieuwe gezichtspunten had aangedragen die de eerdere beslissing konden ondermijnen.

De Raad benadrukte dat de sollicitatieplicht is bedoeld om de kans op het verkrijgen van werk te vergroten en dat de appellant niet had aangetoond dat er uitzonderlijke omstandigheden waren die hem vrijstelden van deze verplichting. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/1706 WW
Datum uitspraak: 30 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
24 februari 2015, 14/1210 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.P. de Witte, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2015. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. De Witte. Voor het Uwv is verschenen drs. J.L. van Beek.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is met ingang van 1 april 2013 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).
1.2.
Het Uwv heeft bij besluit van 7 januari 2014 de WW-uitkering van appellant met ingang van 23 december 2013 met 25% voor vier maanden verlaagd op de grond dat hij onvoldoende heeft gesolliciteerd in de periode van 1 oktober 2013 tot en met 1 december 2013. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 23 januari 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard en deze verlaging gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat niet in geschil is dat appellant weliswaar heeft gesolliciteerd in de betreffende periode, maar niet vier keer in vier weken. Het enkele feit dat er weinig relevante vacatures voorhanden waren, maakte volgens de rechtbank niet dat appellant niet aan de voor hem geldende sollicitatieplicht hoefde te voldoen, aangezien het in dat geval mogelijk is om open sollicitaties te versturen of anderszins sollicitatieactiviteiten te verrichten. Appellant is hierop ook gewezen door zijn werkcoach. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellant zich niet heeft gehouden aan zijn verplichting om voldoende sollicitatieactiviteiten te verrichten, zodat het Uwv bevoegd was een maatregel op te leggen. Van verminderde verwijtbaarheid of het geheel ontbreken van verwijtbaarheid is geen sprake. Evenmin is sprake van een dringende reden om van het opleggen van een maatregel af te zien. De enkele, niet onderbouwde stelling van appellant dat als gevolg van de maatregel een inkomen resteert dat onder het sociaal minimum ligt, is volgens de rechtbank onvoldoende om anders te oordelen.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen dit oordeel van de rechtbank gekeerd. Appellant heeft herhaald dat hij vanaf april 2013 ruimschoots heeft gesolliciteerd. Hij heeft gereageerd op alle vacatures die mogelijkheden voor hem boden. Het aanbod was echter zodanig beperkt dat hij niet vier sollicitaties per vier weken heeft kunnen verrichten. Appellant heeft daarbij benadrukt dat hij ervoor heeft gekozen om niet voor de vorm te solliciteren, maar uitsluitend heeft gereageerd op kansrijke mogelijkheden. De maatregel is volgens appellant bovendien onevenredig fors, aangezien zijn inkomen daarmee onder de bijstandsnorm zakt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor de toepasselijke wettelijke bepalingen wordt verwezen naar overwegingen 5 tot en met 11 van de aangevallen uitspraak. Daaraan wordt toegevoegd dat ten tijde hier van belang het Besluit sollicitatieplicht werknemers WW en IOW 2012 van toepassing was. In de bijlage bij dit besluit is opgenomen dat de werkzoekende in beginsel elke vier weken vier keer dient te solliciteren.
4.2.
Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd bevat, in vergelijking met zijn stellingname in beroep, geen wezenlijk nieuwe gezichtspunten. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant afdoende besproken en heeft overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven.
4.3.
Over de stelling van appellant dat hij heeft gereageerd op alle vacatures die mogelijkheden voor hem boden, maar dat er onvoldoende geschikte vacatures waren, wordt nog toegevoegd dat volgens vaste rechtspraak van de Raad is dat ten aanzien van de werkloze werknemer in beginsel mag worden aangenomen dat met het verrichten van voldoende sollicitatieactiviteiten de kans toeneemt dat arbeid wordt verkregen en dat daarmee het werkloosheidsrisico wordt verkleind. Het is deze vooronderstelling die aan de sollicitatieplicht ten grondslag ligt. Indien, gelet op diens uitzonderlijke individuele omstandigheden, moet worden aangenomen dat de hiervoor weergegeven vooronderstelling en de uitwerking daarvan in de vorm van de sollicitatieplicht voor een betrokkene niet opgaat, kan niet worden geoordeeld dat deze betrokkene de verplichting van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, ten eerste, van de WW niet is nagekomen en mag appellant geen maatregel opleggen (zie de uitspraak van 25 januari 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AV1635). Van dergelijke omstandigheden is in het geval van appellant niet gebleken.
4.4.
Appellant heeft ook in hoger beroep geen stukken ingebracht die zijn standpunt onderbouwen dat de opgelegde maatregel hem onevenredig fors treft dan wel dat sprake is van een dringende reden om van het opleggen van een maatregel af te zien.
4.5.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange, in tegenwoordigheid van P. Uijtdewillegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 september 2015.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) P. Uijtdewillegen

UM