ECLI:NL:CRVB:2015:3351

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 oktober 2015
Publicatiedatum
2 oktober 2015
Zaaknummer
14/3822 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAZ-uitkering op basis van onvoldoende medische onderbouwing van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, een voormalig zelfstandig ondernemer, had een WAZ-uitkering aangevraagd vanwege rugklachten die hij sinds 1995 ervaart. De verzekeringsarts van het Uwv concludeerde echter dat de appellant niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij tussen 1995 en 2005 onafgebroken arbeidsongeschikt was geweest. Het Uwv weigerde daarom de WAZ-uitkering, wat door de rechtbank werd bevestigd.

De appellant herhaalde in hoger beroep zijn standpunt dat er wel degelijk een periode van 52 weken aanwijsbaar was waarin hij arbeidsongeschikt was. De Raad overwoog dat de rugklachten van de appellant medisch niet geobjectiveerd konden worden en dat er geen voldoende medische gegevens waren om de belastbaarheid van de appellant in de relevante periode vast te stellen. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank en het standpunt van het Uwv dat de appellant niet voldeed aan de eisen voor een WAZ-uitkering.

De uitspraak benadrukt de bewijslast die op de aanvrager rust bij laattijdige aanvragen en de moeilijkheid om medische gegevens na verloop van tijd vast te stellen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak zonder veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

14/3822 WAZ
Datum uitspraak: 2 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
26 mei 2014, 14/1620 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.K. Jap-A-Joe, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Jap-A-Joe. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant was van 1989 tot aan zijn faillissement in 2005 zelfstandig ondernemer. Op
12 juni 2013 heeft hij een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) aangevraagd in verband met sinds 1995 bestaande rugklachten. Naar aanleiding van die aanvraag heeft een verzekeringsarts van het Uwv onderzoek verricht, de beschikbare medische gegevens bestudeerd en van zijn bevindingen verslag gedaan in zijn rapport van 3 oktober 2013. De verzekeringsarts is tot de conclusie gekomen dat appellant niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er tussen 1995 en 2005 een periode van
52 weken is aan te wijzen waarin hij onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest. Er is op basis van de aangeleverde stukken geen eerste einde wachttijd WAZ aanwijsbaar. In navolging van de bevindingen van de verzekeringsarts heeft het Uwv bij besluit van
16 oktober 2013 geweigerd appellant een WAZ-uitkering toe te kennen. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.2.
In bezwaar heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv de medische onderbouwing van het besluit van 16 oktober 2003 heroverwogen en geconcludeerd dat deze kan worden gehandhaafd. In zijn rapport van 27 januari 2014 heeft deze arts uiteengezet dat de in bezwaar ingebrachte verklaring van de huisarts van 24 december 2013 geen ander licht werpt op de beoordeling. Een in deze brief beschreven, in 1995 gemaakte, foto van de rug liet destijds geen bijzonderheden zien. Wat de resultaten van de verwijzing naar een neuroloog in mei 1996 zijn geweest, is niet bekend. In de medisch-specialistische informatie die wel beschikbaar is, wordt gesproken van sinds 1996 bestaande rugklachten, maar deze stukken bevatten geen medische onderzoeksbevindingen die tussen 1995 en 2005 zelf zijn gedaan. De gegevens die zien op tussen 1995 en 2005 zelf gedane bevindingen van de huisarts zijn te beknopt. Alle nu nog beschikbare medische stukken zijn meegewogen, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep, maar op basis van deze stukken kan niet voldoende zorgvuldig een belastbaarheid vanaf 1995 worden vastgesteld, laat staan een beloop hiervan gedurende 52 weken.
1.3.
Bij besluit van 28 januari 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank volgt het standpunt van het Uwv dat appellant niet heeft voldaan aan de eisen die in de WAZ worden gesteld aan het bestaan van het recht op uitkering. De enkele constatering dat appellant rugklachten heeft en onder behandeling is en is geweest, is naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende om aanspraak te maken op een WAZ-uitkering.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep zijn eerder in beroep aangevoerde gronden herhaald. Naar zijn mening is in de periode 1995 tot 2005 een periode aanwijsbaar waarin hij gedurende 52 weken arbeidsongeschikt is geweest.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Uit de met ingang van 1 augustus 2004 in werking getreden Wet einde toegang verzekering WAZ volgt dat - voor zover van belang - de WAZ van toepassing is en blijft op personen die tot de kring van verzekerden van de WAZ behoren voor de datum van
1 augustus 2004 en van wie voor deze datum de wachttijd van 52 weken is aangevangen. Dit betekent dat appellant voor een WAZ-uitkering in aanmerking komt als hij - ten minste - heeft voldaan aan het vereiste dat hij in de periode van 1995 tot 1 augustus 2004 arbeidsongeschikt is geworden en deze arbeidsongeschiktheid vervolgens 52 weken onafgebroken heeft geduurd.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dit oordeel hebben geleid, worden onderschreven. Met juistheid heeft de rechtbank het standpunt van het Uwv onderschreven dat ten tijde hier van belang de rugklachten van appellant medisch niet geobjectiveerd kunnen worden. Uit de beschikbare medische stukken kan niet de belastbaarheid van appellant van 1995 tot 2005 worden afgeleid, laat staan een beloop hiervan gedurende 52 weken. Evenmin als in beroep heeft appellant in hoger beroep (medische) stukken ingebracht die aanleiding geven voor een andersluidend oordeel. In dat verband wijst de Raad op zijn vaste rechtspraak dat de bewijslast bij een laattijdige aanvraag bij de aanvrager ligt, omdat het medisch beeld met het verstrijken van de tijd steeds moeilijker is vast te stellen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 27 mei 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ6477).
4.3.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2015.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) W. de Braal

AP