ECLI:NL:CRVB:2015:3350
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en beoordeling van geschiktheid voor eigen werk
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die zich ziek had gemeld vanwege schouder- en psychische klachten, had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het Uwv om hem geen WIA-uitkering toe te kennen. Het Uwv stelde dat appellant, ondanks zijn beperkingen, geschikt was voor het verrichten van werkzaamheden, zowel in zijn eigen werk als in gangbare arbeid. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de medische onderzoeken door het Uwv zorgvuldig waren uitgevoerd en dat de beperkingen van appellant correct waren weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
In hoger beroep voerde appellant aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er geen reden was om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de medische onderzoeken. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen reden was om aan de juistheid van de medische oordelen te twijfelen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het Uwv op goede gronden had vastgesteld dat appellant geschikt was voor zijn eigen werk. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige medische onderzoeken en de rol van de arbeidsdeskundige in het vaststellen van de geschiktheid voor arbeid. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.