In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. Appellant had een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen, die in 2003 was toegekend wegens psychische klachten. De uitkering was in 2004 herzien naar een hogere mate van arbeidsongeschiktheid vanwege schouderklachten en epileptische aanvallen. Appellant verzocht in 2011 om herbeoordeling van zijn WAO-uitkering vanwege toegenomen maag- en buikklachten. Het Uwv weigerde de herziening, wat leidde tot een procedure bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarop appellant in hoger beroep ging.
De Raad heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de toegenomen arbeidsongeschiktheid van appellant kennelijk voortkwam uit een andere oorzaak dan de oorspronkelijke arbeidsongeschiktheid. De Raad oordeelde dat er geen twijfel bestond over het ontbreken van een oorzakelijk verband tussen de oorspronkelijke en de later toegenomen arbeidsongeschiktheid. De rechtbank had niet onterecht geoordeeld dat de toename van de arbeidsongeschiktheid niet voortkwam uit de eerder beoordeelde medische klachten. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv gegrond, waarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand werden gelaten. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant.