ECLI:NL:CRVB:2015:3343
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H.G. Rottier
- I. Mehagnoul
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering van appellante wegens geschiktheid voor WIA-functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 september 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beëindiging van haar Ziektewet (ZW)-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die sinds 2008 uitgevallen was voor haar werk als huishoudelijke hulp, had in 2012 een ZW-uitkering aangevraagd na zich ziek te melden vanwege psychische klachten. Het Uwv beëindigde haar ZW-uitkering per 28 januari 2013, omdat zij geschikt werd geacht voor functies die onder de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) vallen. Appellante was het hier niet mee eens en stelde hoger beroep in.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen nieuwe medische gegevens waren die de geschiktheid van appellante voor de WIA-functies konden onderbouwen. In hoger beroep voerde appellante aan dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met haar medicijngebruik en de achteruitgang van haar cognitief functioneren. De Raad oordeelde dat de aangevoerde gronden niet voldoende waren om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank had gedaan. De Raad bevestigde dat het Uwv terecht de ZW-uitkering had beëindigd, omdat appellante per 28 januari 2013 geschikt was voor de functie van productiemedewerker.
De Raad wees het verzoek om heropening van het onderzoek af, omdat de nieuwe medische informatie niet specifiek genoeg was en niet aantoonde dat het Uwv de psychische beperkingen van appellante had onderschat. De uitspraak van de rechtbank werd onderschreven, en het hoger beroep van appellante werd afgewezen. De Raad besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.