ECLI:NL:CRVB:2015:3343

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 september 2015
Publicatiedatum
2 oktober 2015
Zaaknummer
14/1676 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering van appellante wegens geschiktheid voor WIA-functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 september 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beëindiging van haar Ziektewet (ZW)-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die sinds 2008 uitgevallen was voor haar werk als huishoudelijke hulp, had in 2012 een ZW-uitkering aangevraagd na zich ziek te melden vanwege psychische klachten. Het Uwv beëindigde haar ZW-uitkering per 28 januari 2013, omdat zij geschikt werd geacht voor functies die onder de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) vallen. Appellante was het hier niet mee eens en stelde hoger beroep in.

De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen nieuwe medische gegevens waren die de geschiktheid van appellante voor de WIA-functies konden onderbouwen. In hoger beroep voerde appellante aan dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met haar medicijngebruik en de achteruitgang van haar cognitief functioneren. De Raad oordeelde dat de aangevoerde gronden niet voldoende waren om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank had gedaan. De Raad bevestigde dat het Uwv terecht de ZW-uitkering had beëindigd, omdat appellante per 28 januari 2013 geschikt was voor de functie van productiemedewerker.

De Raad wees het verzoek om heropening van het onderzoek af, omdat de nieuwe medische informatie niet specifiek genoeg was en niet aantoonde dat het Uwv de psychische beperkingen van appellante had onderschat. De uitspraak van de rechtbank werd onderschreven, en het hoger beroep van appellante werd afgewezen. De Raad besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/1676 ZW
Datum uitspraak: 30 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 13 februari 2014, 13/3065 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. F.G.G. Franssen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. Franssen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.H. Knigge.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is op 28 augustus 2008 uitgevallen voor haar werk als huishoudelijke hulp voor 12 uur per week wegens nek- en hoofdpijnklachten na een auto-ongeval. Na het volbrengen van de wachttijd is appellante met ingang van 26 augustus 2010 niet in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Het hiertegen door appellante ingestelde bezwaar is bij beslissing op bezwaar van 11 januari 2011 ongegrond verklaard. Dit besluit is bij uitspraak van de Raad van 12 juli 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:1054) in rechte onaantastbaar geworden.
1.2.
Appellante heeft zich op 10 december 2012, vanuit de situatie dat zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontving, ziek gemeld wegens psychische klachten, waarna haar een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) is toegekend.
1.3.
Bij besluit van 23 januari 2013 is de ZW-uitkering met ingang van 28 januari 2013 beëindigd omdat appellante per die datum weer geschikt is geacht voor één of meer van de in het kader van de Wet WIA geduide functies. Het tegen dit besluit door appellante gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 15 april 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest. De door appellante overgelegde medische informatie is in de beoordeling betrokken en de verzekeringsartsen (bezwaar en beroep) hebben overtuigend gemotiveerd dat daaruit geen nieuwe medische gegevens naar voren komen over de gezondheidssituatie van appellante ten tijde van de datum in geding. Het Uwv heeft appellante per 28 januari 2013 terecht geschikt geacht voor de functie van productiemedewerker papier, karton, drukkerij, aldus de rechtbank.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv geen rekening heeft gehouden met haar toegenomen gebruik van medicijnen die het reactievermogen beïnvloeden, de zogenoemde ‘gele sticker’ medicijnen. De Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
25 februari 2011 is hierdoor niet meer actueel en dient aangepast te worden wat betreft het persoonlijk functioneren, aldus appellante. Appellante heeft een medicatieoverzicht van
24 september 2013 overgelegd. Tevens is volgens appellante onvoldoende rekening gehouden met het feit dat haar cognitief functioneren sterk achteruit is gegaan sinds de beoordeling in het kader van de Wet WIA.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar een rapport van 6 mei 2014 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
De gemachtigde van appellante heeft ter zitting verzocht om heropening van het onderzoek. Hij heeft van appellante één dag voor de zitting nog stukken ontvangen, waaruit naar voren lijkt te komen dat door de GGZ inmiddels de diagnose borderline persoonlijkheidsstoornis bij appellante is vastgesteld. Als dit het geval is, is het volgens de gemachtigde aannemelijk dat deze stoornis ook al ten tijde van de datum in geding aanwezig was. Dat kan een verklaring zijn voor de achteruitgang in het cognitief functioneren van appellante. De stukken die de gemachtigde van appellante heeft ontvangen, zijn te onduidelijk om in te brengen in het geding. Gemachtigde wil graag nadere informatie opvragen bij de GGZ en heeft daarom verzocht om heropening van het onderzoek.
4.1.2.
De ter zitting aangevoerde nadere medische informatie geeft geen aanleiding om het onderzoek te heropenen. Allereerst is die informatie nauwelijks specifiek en voor zover uit de op te vragen informatie van de GGZ zou blijken dat er bij appellante een borderline persoonlijkheidsstoornis is gediagnosticeerd, dan nog betekent dit niet dat daaruit zonder meer voortvloeit dat het Uwv de psychische beperkingen van appellante heeft onderschat. Het verzoek om heropening van het onderzoek wordt daarom afgewezen.
4.2.
Voor het toepasselijke wettelijk kader wordt verwezen naar overweging 4 van de aangevallen uitspraak. Tussen partijen is niet in geschil dat het Uwv terecht als maatstaf arbeid ten minste één van de laatstelijk in het kader van de Wet WIA geduide functies heeft aangemerkt. In het geval van appellante heeft het Uwv beoordeeld of zij geschikt is tot het verrichten van de functie van productiemedewerker papier, karton, drukkerij.
4.3.
Appellante heeft in essentie dezelfde gronden aangevoerd als in beroep bij de rechtbank. De rechtbank heeft deze beroepsgronden uitvoerig besproken en heeft overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding voor een andersluidend oordeel. Wat betreft het medicijngebruik van appellante heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 6 mei 2014 toegelicht dat er zowel door de primaire verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep rekening is gehouden met de medicatie die appellante gebruikte ten tijde van de datum in geding. Deze medicatie geeft geen aanleiding om meer beperkingen aan te nemen in de rubriek persoonlijk functioneren dan zoals is weergegeven in de FML van 25 februari 2011. Appellante heeft in hoger beroep geen nadere medische informatie overgelegd. De schriftelijke verklaring van ambulant hulpverlener B. Senders, waarin een beschrijving wordt gegeven van de diverse klachten van appellante, bevat geen objectief medische gegevens. Het in het hoger beroepschrift weergegeven citaat uit de brief van 12 september 2013 van psychiater J. van Opstal over het verminderd cognitief functioneren van appellante, is gebaseerd op het verhaal van appellante zelf en mist een objectief medische onderbouwing.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellante per 28 januari 2013 heeft beëindigd omdat zij per die datum geschikt is te achten tot het verrichten van één van de in het kader van de Wet WIA geduide functies.
4.5.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter, in tegenwoordigheid van
I. Mehagnoul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 september 2015.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) I. Mehagnoul

AP