ECLI:NL:CRVB:2015:334

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 januari 2015
Publicatiedatum
10 februari 2015
Zaaknummer
14-1224 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de beslissing van het Uwv over recht op ZW-uitkering en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zij per 15 mei 2013 geen recht meer had op een Ziektewet (ZW) uitkering. Appellante had zich per 28 juni 2012 ziek gemeld vanwege psychische klachten en knieklachten. Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts concludeerde deze dat appellante geschikt was voor de functie van wikkelaar. Het bezwaar van appellante tegen deze beslissing werd ongegrond verklaard door het Uwv. De rechtbank Noord-Holland bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 21 januari 2014, waartegen appellante in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 17 december 2014 heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische rapporten van het Uwv. Appellante stelde dat haar psychische klachten en beperkingen niet goed waren ingeschat. Het Uwv verweerde zich door te stellen dat de medische beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd en dat de informatie van de behandelend psychiater was meegenomen in de beoordeling.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch onderzoek van het Uwv zorgvuldig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen van appellante. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe medische informatie was overgelegd die de eerdere conclusies van het Uwv zou ondermijnen. Daarom werd het hoger beroep afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

Uitspraak

14/1224 ZW
Datum uitspraak: 28 januari 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
21 januari 2014, 13/3548 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. K.U.J. Hopman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 december 2014. Appellante en haar gemachtigde zijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
E.M.C. Beijen.
Deze zaak is ter zitting gevoegd behandeld met de zaken 13/1381 ZW en 13/1382 ZW. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting is de behandeling gesplitst en is in laatstgenoemde zaken heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft zich per 28 juni 2012 vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet (WW) ziek gemeld wegens een toename van haar psychische klachten en daarnaast knieklachten. Naar aanleiding van deze ziekmelding heeft appellant een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) ontvangen. Op 3 mei 2013 heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts is tot de conclusie gekomen dat appellante met ingang van 15 mei 2013 geschikt is voor de eerder in het kader van een beoordeling op grond van de Wet WIA geduide functie van wikkelaar. Bij besluit van 8 mei 2013 heeft het Uwv dienovereenkomstig vastgesteld dat appellante met ingang van 15 mei 2013 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering.
1.2.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 12 juli 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 juli 2013 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van
appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van de rapporten van de artsen van het Uwv. Zij stelt zich op het standpunt dat de bij haar aanwezige psychische klachten en daaruit voortkomende beperkingen zijn onderschat. Appellante voelt zich in dit standpunt gesteund door de in het dossier aanwezige medische informatie van haar behandelend psychiater J.F. van Luin. Zij acht zich vanwege haar beperkingen niet in staat haar arbeid, zijnde een van de eerder in het kader van de WIA geduide functies, te verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft in verweer aangevoerd dat bij de medische beoordeling die aan het bestreden besluit ten grondslag ligt de informatie van de behandelend psychiater betrokken is. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.1.
Terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundige onderzoek van het Uwv zorgvuldig is geweest en dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde medische beperkingen van appellante voor het verrichten van de functie van wikkelaar op de datum in geding. Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen aanknopingspunten bestaan om te twijfelen aan de juistheid of de volledigheid van onder meer het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 juli 2013. Dit rapport bevat een onderbouwde verzekeringsgeneeskundige reactie op appellantes standpunt in bezwaar dat zij vanwege, met name, haar psychische beperkingen op de datum in geding de functie van wikkelaar niet kon uitoefenen. Volgens dit rapport hebben zowel de verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep haar op het spreekuur gezien en onderzocht. Daarnaast hebben de verzekeringsartsen het dossier bestudeerd en informatie van de behandelend sector bij de beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in dit kader ook de op het spreekuur verkregen informatie van klinisch neuropsycholoog dr. H.M.M. Smeding en psychiater Van Luin bij zijn beoordeling betrokken wat als voldoende zorgvuldig moet worden aangemerkt. Op grond van de verkregen gegevens hebben de verzekeringsartsen terecht geconcludeerd dat appellante weliswaar zowel fysieke als mentale beperkingen ondervindt voor het verrichten van arbeid, maar dat zij voldoende belastbaar is om de functie van wikkelaar te verrichten.
4.1.2.
Nu in hoger beroep geen (nieuwe) medische informatie is overgelegd waaruit blijkt dat de artsen van het Uwv de belastbaarheid van appellante per datum in geding onjuist hebben vastgesteld wordt geen aanleiding gezien anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan.
5. Gezien hetgeen is overwogen in 4.1.1 en 4.1.2 heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat het Uwv appellante terecht met ingang van 15 mei 2013, de datum in geding, in staat heeft geacht tot het verrichten van de hiervoor vermelde functie van wikkelaar. Mitsdien slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en C.C.W. Lange en
C.W.J. Schoor als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2015.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) E. Heemsbergen

NK