ECLI:NL:CRVB:2015:3213

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 september 2015
Publicatiedatum
23 september 2015
Zaaknummer
14/1142 TW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van toeslag op grond van de Toeslagenwet na verhoging WAO-uitkering

In deze zaak heeft appellante, die sinds 1986 een WAO-uitkering ontvangt, hoger beroep ingesteld tegen de intrekking van haar toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) door het UWV. De intrekking vond plaats omdat appellante, na een verhoging van haar WAO-uitkering naar 100% van het voor haar geldende dagloon, een inkomen ontving dat boven het sociale minimum lag. Het UWV heeft in zijn besluit van 19 februari 2013 vastgesteld dat de toeslag met ingang van 17 februari 2011 ingetrokken moest worden, omdat de loondervingsuitkering gelijk was aan het dagloon. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het UWV heeft dit ongegrond verklaard in een besluit van 24 juli 2013.

De rechtbank Gelderland heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de tekst van artikel 8a van de TW duidelijk is en geen ruimte laat voor de interpretatie die appellante voorstond. In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald en gewezen op de koppeling tussen het begrip 'inkomen' en de WAO-uitkering, maar de Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de intrekking van de toeslag op goede gronden is gebeurd. De Raad bevestigt dat de verhoging van de WAO-uitkering niet buiten beschouwing kan worden gelaten bij de vaststelling van de maximale toeslag, zoals bepaald in de TW.

De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 23 september 2015 door de Centrale Raad van Beroep, met A.I. van der Kris als voorzitter en C.C.W. Lange en G. van der Wiel als leden.

Uitspraak

14/1142 TW
Datum uitspraak: 23 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 10 januari 2014, 13/5570 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.A. Severijn, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juli 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Severijn. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Reith.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft vanaf 1986 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. In aanvulling op deze uitkering heeft appellante vanaf 1 januari 2008 een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) ontvangen.
1.2.
Met ingang van 17 februari 2011 heeft het Uwv, met toepassing van artikel 22 van de WAO, de WAO-uitkering van appellante wegens blijvende hulpbehoevendheid verhoogd naar 100% van het voor haar geldende dagloon.
1.3.
Bij besluit van 19 februari 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante door deze verhoging van de WAO-uitkering een inkomen ontvangt boven het voor haar geldende sociale minimum en om die reden de toeslag op grond van de TW met ingang van 17 februari 2011 ingetrokken. Het Uwv heeft afgezien van terugvordering van de reeds aan appellante betaalde toeslag.
1.4.
Bij besluit van 24 juli 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 19 februari 2013 ongegrond verklaard. Aan dat besluit is ten grondslag gelegd dat vanaf 17 februari 2011 de loondervingsuitkering als bedoeld in artikel 8a van de TW even hoog is als het dagloon. Vanaf dat moment bestaat er geen recht op toeslag omdat de toeslag niet méér kan bedragen dan het verschil tussen het dagloon en de loondervingsuitkering. Het Uwv is met appellante van mening dat hierdoor het effect van de verhoging van de WAO-uitkering op grond van artikel 22 van de WAO teniet wordt gedaan, maar ziet in de wet geen aanknopingspunten op grond waarvan anders zou moeten worden beslist.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is de tekst van artikel 8a van de TW duidelijk en laat deze geen ruimte voor een interpretatie als door appellante is bepleit.
3. In hoger beroep heeft appellante haar standpunt gehandhaafd. Zij heeft erop gewezen dat bij de vaststelling van het recht op toeslag (artikel 2 van de TW) en de hoogte van de toeslag (artikel 8 van de TW) een koppeling wordt gemaakt met het begrip ‘inkomen’ als bedoeld in het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AIB) en dat in artikel 2.4, tweede lid, aanhef en onder a, van het AIB is bepaald dat onder ‘inkomen’ moet worden verstaan de WAO-uitkering exclusief de verhoging krachtens artikel 22 van de WAO. Volgens appellante valt niet in te zien waarom vervolgens bij de vaststelling van de maximale toeslag (artikel 8a van de TW) bij het begrip ’loondervingsuitkering’ de verhoging van de WAO-uitkering op grond van artikel 22 WAO niet buiten beschouwing wordt gelaten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 8a, eerste lid, van de TW bepaalt, voor zover hier van belang, dat de toeslag niet méér bedraagt dan het verschil tussen het dagloon en de loondervingsuitkering. Het begrip ‘loondervingsuitkering’ is gedefinieerd in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder d, van de TW en betreft, voor zover hier van belang, een uitkering krachtens de verplichte verzekering op grond van de WAO. Gegeven het feit dat de WAO-uitkering van appellante met ingang van 17 februari 2011 gelijk is aan haar dagloon, heeft het Uwv op goede gronden de toeslag van appellante op grond van de TW met ingang van die datum ingetrokken.
4.2.
De tekst van de artikelen 8a, eerste lid, en 1, eerste lid, aanhef en onder d, van de TW is duidelijk. De verhoging van de WAO-uitkering naar 100% van het dagloon wegens blijvende hulpbehoevendheid is in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder d, van de TW niet uitgezonderd van het begrip loondervingsuitkering. Er is dan ook geen ruimte voor een toepassing van deze wettelijke bepalingen zoals door appellante is bepleit. Onderkend wordt dat door toepassing van deze bepalingen het effect van de verhoging van de WAO-uitkering wegens blijvende hulpbehoevendheid ongedaan wordt gemaakt, maar het ligt op de weg van de wetgever om een oplossing te geven voor gevallen als die van appellante.
4.3.
De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4.4.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris als voorzitter en C.C.W. Lange en
G. van der Wiel als leden, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 september 2015.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) W. de Braal

UM