ECLI:NL:CRVB:2015:3213
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van toeslag op grond van de Toeslagenwet na verhoging WAO-uitkering
In deze zaak heeft appellante, die sinds 1986 een WAO-uitkering ontvangt, hoger beroep ingesteld tegen de intrekking van haar toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) door het UWV. De intrekking vond plaats omdat appellante, na een verhoging van haar WAO-uitkering naar 100% van het voor haar geldende dagloon, een inkomen ontving dat boven het sociale minimum lag. Het UWV heeft in zijn besluit van 19 februari 2013 vastgesteld dat de toeslag met ingang van 17 februari 2011 ingetrokken moest worden, omdat de loondervingsuitkering gelijk was aan het dagloon. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het UWV heeft dit ongegrond verklaard in een besluit van 24 juli 2013.
De rechtbank Gelderland heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de tekst van artikel 8a van de TW duidelijk is en geen ruimte laat voor de interpretatie die appellante voorstond. In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald en gewezen op de koppeling tussen het begrip 'inkomen' en de WAO-uitkering, maar de Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de intrekking van de toeslag op goede gronden is gebeurd. De Raad bevestigt dat de verhoging van de WAO-uitkering niet buiten beschouwing kan worden gelaten bij de vaststelling van de maximale toeslag, zoals bepaald in de TW.
De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 23 september 2015 door de Centrale Raad van Beroep, met A.I. van der Kris als voorzitter en C.C.W. Lange en G. van der Wiel als leden.