ECLI:NL:CRVB:2015:3211

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 augustus 2015
Publicatiedatum
23 september 2015
Zaaknummer
14/1560 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake terugvordering WAZ-uitkering en fiscale keuze

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tegen de uitspraken van de rechtbank Gelderland. De betrokkene, die als zelfstandig adviseur werkzaam was, had zich in 1993 arbeidsongeschikt gemeld en ontving een WAZ-uitkering. In 2011 heeft de appellant de WAZ-uitkering van betrokkene teruggevorderd, omdat deze inkomsten uit arbeid had ontvangen die volgens appellant niet in overeenstemming waren met de mate van arbeidsongeschiktheid. De rechtbank oordeelde dat de appellant ten onrechte het winstaandeel van betrokkene had betrokken bij de toepassing van artikel 58 van de WAZ, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de fiscale keuze rechtvaardigden. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de fiscale keuze van betrokkene leidend was en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering rechtvaardigden. De Raad vernietigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en verklaarde het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit ongegrond.

Uitspraak

14/1560 WAZ
Datum uitspraak: 24 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Gelderland van
19 december 2013, 13/3049 T (aangevallen tussenuitspraak), en 7 februari 2014, 13/3049 (aangevallen einduitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats], Duitsland (betrokkene)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2015. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J. Belder. Betrokkene is verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene, die werkzaam is geweest als zelfstandig adviseur in een vennootschap onder firma gedurende 70 uur per week, heeft zich per 1 oktober 1993 arbeidsongeschikt gemeld. Betrokkene is nadien (gedeeltelijk) werkzaam gebleven in de vennootschap.
1.2.
In verband met deze arbeidsongeschiktheid ontvangt betrokkene een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. Daarnaast ontvangt betrokkene een periodieke uitkering op grond van een in 1979 afgesloten particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering van Nationale Nederlanden.
1.3.
Met ingang van 1 juni 1996 is de vennootschap onder firma voortgezet onder de [handelsnaam]. In artikel 9, eerste lid, van de daartoe opgestelde wijzigingsakte is bepaald dat een vennoot tijdens arbeidsongeschiktheid is vrijgesteld van het verrichten van werkzaamheden en dat hij het recht op zijn aandeel in de winst behoudt. In het tweede lid van dit artikel is - voor zover hier van belang - bepaald dat in geval van arbeidsongeschiktheid waartegen een verzekering is afgesloten, de betreffende arbeidsongeschikte vennoot de uitkering van die verzekering ter compensatie van behoud van het winstaandeel onverwijld aan de vennootschap zal voldoen. Met ingang van het kalenderjaar 2000 bedroeg het winstaandeel van betrokkene 25%. Ook na 1 juni 1996 is betrokkene werkzaamheden ten behoeve van de vennootschap blijven verrichten. Omdat het winstaandeel (doorgaans) hoger was dan de uitkering uit de particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering resteerde voor betrokkene een positief saldo. Het gehele winstaandeel werd door betrokkene bij de belastingdienst als winst uit onderneming verantwoord.
1.4.
Op 1 maart 2008 is de particuliere arbeidsongeschiktheidsuitkering geëindigd in verband met het bereiken van de einddatum van de verzekering.
2.1.
In verband met de door betrokkene in het jaar 2011 uit zijn bedrijf ontvangen inkomsten uit arbeid heeft appellant bij besluiten van 8 januari 2013 de WAZ-uitkering van betrokkene onder toepassing van artikel 58 van de WAZ uitbetaald als ware betrokkene voor 25 tot 35% arbeidsongeschikt en heeft hij de over het jaar 2011 teveel betaalde WAZ-uitkering ten bedrage van € 5.513,64 van betrokkene teruggevorderd. Het hiertegen gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard bij besluit van 17 mei 2013 (bestreden besluit). Dit besluit is gebaseerd op het rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 15 mei 2013. Deze arbeidsdeskundige heeft de door betrokkene aan de belastingdienst verantwoorde winst uit onderneming van € 47.859 bij de in aanmerking te nemen inkomsten uit arbeid betrokken.
3.1.
De rechtbank heeft in de aangevallen tussenuitspraak overwogen dat niet in geschil is dat betrokkene werkzaamheden voor de vennootschap heeft verricht en dat deze ook na 1 maart 2008, ook qua omvang, ongewijzigd zijn gebleven. Ook heeft de rechtbank er op gewezen, dat bij de toepassing van artikel 58 van de WAZ wat betreft de in aanmerking te nemen inkomsten uit arbeid in beginsel aan de door de verzekerde gemaakte en door de belastingdienst geaccepteerde fiscale keuze beslissende betekenis toekomt, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Van een dergelijke bijzondere omstandigheid zou sprake kunnen zijn, indien de toekenning van het winstaandeel door de vennootschap is geschied zonder enige relatie met arbeid. Nu in het geval van betrokkene onbetwist is dat de omvang van zijn werkzaamheden na beëindiging van de particuliere arbeidsongeschiktheidsuitkering op 1 maart 2008 ongewijzigd is gebleven, staat het verhogen van het winstaandeel van betrokkene per die datum niet in relatie tot zijn arbeidsinbreng. Deze verhoging, die voortvloeit uit artikel 9 van de vennootschapsakte komt naar het oordeel van de rechtbank in feite overeen met de eerder genoten particuliere verzekeringsuitkering, die volgens vaste rechtspraak van de Raad niet kan worden aangemerkt als inkomsten uit arbeid voor de toepassing van artikel 58 van de WAZ. Hieruit vloeit naar het oordeel van de rechtbank voort dat appellant het gedeelte van de verhoging van het winstaandeel per 1 maart 2008 ten onrechte heeft betrokken bij de toepassing van artikel 58 van de WAZ over het jaar 2011. De rechtbank heeft appellant in de gelegenheid gesteld dit gebrek te herstellen.
3.2.
Appellant heeft van de geboden gelegenheid geen gebruik gemaakt en is van mening dat het bestreden besluit op goede gronden is genomen.
3.3.
In de aangevallen einduitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat nu appellant het gebrek in het bestreden besluit niet heeft hersteld, het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 58 van de WAZ. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van betrokkene, met vergoeding van het griffierecht.
4.1.
Appellant heeft zich in hoger beroep zowel tegen de tussenuitspraak als tegen de einduitspraak gekeerd en aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de feitelijke situatie niet overeenstemt met de fiscale keuze van betrokkene. Appellant heeft daartoe gesteld dat de benadering van de rechtbank er op neerkomt dat een splitsing moet worden aangebracht in een aan arbeidsinbreng te relateren deel van de winstuitkering en een restant van de winstuitkering dat aan de eerder genoten particuliere verzekeringsuitkering gelijk moet worden gesteld. Appellant is van mening dat deze benadering niet in overeenstemming is met de jurisprudentie van de Raad. Appellant heeft daarbij gewezen op uitspraken van 9 maart 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BV8332) en 28 december 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BY8389).
4.2.
Betrokkene heeft zich achter het oordeel van de rechtbank gesteld. Betrokkene heeft benadrukt dat het volgen van de belastingdienst onredelijk en onbillijk is. Daartoe is onder meer gesteld dat de particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering in 2008 onvrijwillig is beëindigd vanwege het bereiken van de einddatum. Sindsdien heeft vanuit de vennootschap een aanvulling plaatsgevonden tot het contractueel winstaandeel, terwijl de feitelijke arbeidsinbreng van betrokkene binnen de vennootschap ongewijzigd is gebleven.
5.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.2.
Gelet op de inhoud van het hoger beroep en het verhandelde ter zitting wordt vastgesteld dat het geding zich beperkt tot de vraag of er bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan het contractuele winstaandeel niet in zijn geheel dient te worden aangemerkt als inkomsten uit arbeid als bedoeld in artikel 58, eerste lid, van de WAZ. Tussen partijen is niet in geschil dat op zichzelf bezien deze inkomsten over 2011 leiden tot een vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
5.3.
Ingevolge vaste rechtspraak (uitspraak van 23 december 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AU9534) komt, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, bij de toepassing van artikel 58 van de WAZ bij het beantwoorden van de vraag of inkomsten van een zelfstandige als inkomen uit arbeid moeten worden aangemerkt in beginsel doorslaggevende betekenis toe aan de in het kader van de fiscale wetgeving door de verzekerde gemaakte - en door de belastingdienst gehonoreerde - keuze. Van die keuze kan slechts worden afgeweken indien sprake is van bijzondere omstandigheden die een uitzondering op deze regel rechtvaardigen.
5.4.
Anders dan de rechtbank heeft overwogen is het winstaandeel van betrokkene in 2008 niet verhoogd, maar is alleen de betaling van de, ter compensatie van het behoud van het winstaandeel, aan de vennootschap af te dragen verzekeringsuitkering gestaakt, zodat de grootte van het winstaandeel dat betrokkene ontving, dienovereenkomstig is toegenomen. De situatie dat het aan betrokkene toekomende winstaandeel - waarmee overigens ook al voor 2008 bij de toepassing van artikel 58 van de WAZ rekening werd gehouden - door hem werd ontvangen en arbeid door betrokkene werd verricht bleef dus in essentie hetzelfde. Dat volgens betrokkene sinds 2008 een “aanvulling” werd uitgekeerd tot het contractueel winstaandeel in verband met arbeidsongeschiktheid, volgt hieruit niet en volgt ook als zodanig niet uit artikel 9 van de akte van wijziging van de vennootschap onder firma. Van een los van de betaling van het winstaandeel staande separate betaling ten behoeve van de arbeid die betrokkene verrichtte was geen sprake. Dat betrokkene nog steeds arbeidsongeschikt was en zijn arbeidsinbreng, volgens eigen zeggen, niet in verhouding stond tot de hoogte van het winstaandeel, kan ook niet leiden tot de conclusie dat om die reden een deel van het gecontracteerde winstaandeel buiten aanmerking zou moeten worden gelaten en niet als inkomsten uit arbeid in de zin van artikel 58 van de WAZ zou kunnen worden beschouwd, zie onder meer de uitspraak van de Raad van 1 december 2010, ECLI:CRvB:2010:BO6014. Het is de keuze geweest van de vennoten, waaronder betrokkene, die overigens ten tijde van het maken van die keuze al arbeidsongeschikt was, om het winstaandeel volledig in stand te laten, ongeacht een (eventuele) verminderde arbeidsinbreng.
5.5.
Geoordeeld wordt dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de fiscale keuze bij de toepassing van artikel 58 van de WAZ in redelijkheid niet tot uitgangspunt had kunnen worden genomen.
5.6.
Uit 5.1 tot en met 5.5 volgt dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen tussenuitspraak en de aangevallen einduitspraak moeten worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, moet het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit ongegrond worden verklaren.
6. Voor een proceskostenveroordeling wordt geen aanleiding gezien.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen tussenuitspraak;
- vernietigt de aangevallen einduitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 17 mei 2013 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en J. Riphagen en P.H. Banda als leden, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2015.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) M. Crum

AP