ECLI:NL:CRVB:2015:3206

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 juli 2015
Publicatiedatum
22 september 2015
Zaaknummer
14/1983 TW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering toeslag en dringende redenen in het bestuursrecht

In deze zaak gaat het om de terugvordering van een toeslag door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van appellante, die sinds 1 januari 1992 een uitkering ontvangt op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Appellante ontving daarnaast sinds 29 september 2006 een toeslag op basis van de Toeslagenwet (TW). Na een handhavingsonderzoek bleek dat appellante sinds 1 april 2011 geen minderjarige kinderen meer had, wat leidde tot een herziening van de toeslag. Het Uwv vorderde het teveel betaalde bedrag van € 5.697,30 terug over de periode van 1 april 2011 tot en met 7 december 2012. Appellante maakte bezwaar tegen deze terugvordering, stellende dat zij onevenredig werd getroffen, vooral omdat zij in een schuldsaneringsregeling zat op basis van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP). Het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond, met de mededeling dat er geen dringende redenen waren om van de terugvordering af te zien.

Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Limburg verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank oordeelde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, en dat de gevolgen van de terugvordering niet onaanvaardbaar waren. In hoger beroep herhaalde appellante haar argumenten, maar het Uwv verzocht om bevestiging van de eerdere uitspraak. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat de terugvordering onaanvaardbare gevolgen had voor haar schuldsanering. De Raad oordeelde dat de gronden van appellante in hoger beroep voornamelijk herhalingen waren van eerdere argumenten en dat het herzieningsbesluit van het Uwv in rechte onaantastbaar was geworden. De uitspraak werd gedaan door Ch. van Voorst, met K. de Jong als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 31 juli 2015.

Uitspraak

14/1983 TW
Datum uitspraak: 31 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 3 maart 2014, 13/1642 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2015. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.P. Veldman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante ontvangt sinds 1 januari 1992 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarnaast ontvangt zij sinds 29 september 2006 een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) aangezien zij ongehuwd dan wel duurzaam gescheiden is en een kind heeft dat destijds jonger was dan 18 jaar en voor wie zij kinderbijslag ontving. Nadat uit een handhavingsonderzoek van het Uwv naar aanleiding van een interne melding was gebleken dat met ingang van 1 april 2011 bij appellante geen minderjarige kinderen meer woonden en dat zij daarom met ingang van 1 april 2011 als ongehuwde alleenstaande moest worden aangemerkt, heeft het Uwv bij besluit van 22 februari 2013 (besluit 1) de toeslag van appellante met ingang van 1 april 2011 herzien. Bij besluit van eveneens 22 februari 2013 (besluit 2) heeft het Uwv het teveel betaalde bedrag aan toeslag over de periode van 1 april 2011 tot en met 7 december 2012 tot een bedrag van in totaal € 5.697,30 van appellante teruggevorderd.
1.2.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen besluit 2. Zij heeft aangevoerd dat zij onevenredig wordt getroffen door de terugvordering. Zij is toegelaten tot een schuldsaneringsregeling op grond van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP). De terugvordering valt voor de periode van 1 september 2012 tot en met 7 december 2012 buiten de looptijd van haar schuldsanering en moet appellante zelf voldoen. Dit is een nieuwe schuld. Deze kan ernstige gevolgen hebben voor haar schuldsanering, omdat zij geen nieuwe schulden mag aangaan gedurende de looptijd van de schuldsanering. Bij besluit van
21 mei 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Het Uwv heeft daarbij te kennen gegeven dat er geen dringende redenen zijn om van de terugvordering af te zien. Appellante hoeft het gevorderde bedrag over de periode van 1 september 2012 tot en met 7 december 2012 niet te betalen totdat de looptijd van haar schuldsanering voorbij is.
2. Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit voor zover daarbij haar bezwaar tegen het terugvorderingsbesluit ongegrond is verklaard. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens vaste rechtspraak van de Raad, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 januari 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BL0391, liggen dringende redenen om met toepassing van artikel 20, vijfde lid, van de TW van terugvordering af te zien in de onaanvaardbaarheid van de gevolgen die een terugvordering voor de verzekerde heeft. Het gaat daarbij om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging plaatsvindt van alle relevante omstandigheden. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat in dit geval sprake is van dringende redenen als hier bedoeld. Niet is gebleken dat de schuldsaneringsregeling op grond van de WSNP zal worden beëindigd vanwege de jegens het Uwv ontstane schuld.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij de mededelingsplicht niet heeft geschonden, omdat zij aan de gemeente Venlo heeft gemeld dat zij ging verhuizen. Voorts had het Uwv de informatie over de adreswijziging van appellante kunnen verkrijgen uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. Verder is sprake van een dringende reden om af te zien van de terugvordering, omdat appellante geen nieuwe schulden mag maken in het kader van haar schuldsanering op grond van de WSNP.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak. Er is geen sprake van een dringende reden om af te zien van de terugvordering, omdat appellante het deel van de terugvordering dat niet binnen haar schuldsanering valt niet hoeft te betalen totdat de looptijd van haar schuldsanering voorbij is.
4. Het oordeel van de Raad.
4.1.
Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat geen sprake is van een dringende reden om af te zien van de terugvordering. De overwegingen van de rechtbank daarover worden volledig onderschreven. De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn, in essentie, een herhaling van die welke zij in eerste aanleg naar voren heeft gebracht. Die gronden betreffen voornamelijk de vraag of het herzieningsbesluit van 22 februari 2013 op deugdelijke gronden berust. Dat besluit is echter in rechte onaantastbaar geworden. Ook in hoger beroep heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat de gevolgen van de terugvordering met betrekking tot haar verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling voor haar zodanig onaanvaardbare gevolgen heeft dat door het Uwv van terugvordering moet worden afgezien. Voor zover appellante heeft beoogd een beroep te doen op het bepaalde in artikel 21 van de TW, kan dit beroep niet slagen, daar zij reeds niet voldoet aan de voorwaarde als gesteld in artikel 21, eerste lid, onder b, van de TW. Appellante was immers ten tijde van het terugvorderingsbesluit al toegelaten tot de schuldsanering op grond van de WSNP.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van K. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2015.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) K. de Jong

NK