ECLI:NL:CRVB:2015:3190
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstand op basis van onvoldoende bewijs van woonadres
In deze zaak heeft appellant, die zich op 5 december 2012 bij de Sociale Dienst Drechtsteden meldde voor een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), zijn aanvraag zien afgewezen. De sociale dienst heeft appellant uitgenodigd voor een gesprek, waarin hij verklaarde dat hij alleen een bed en een tv met onderstel in zijn kamer had. Na een huisbezoek, waarbij geen andere persoonlijke bezittingen werden aangetroffen, concludeerde de sociale dienst dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij op het opgegeven adres woonachtig was. Het Drechtstedenbestuur heeft de aanvraag op 29 januari 2013 afgewezen, wat door de rechtbank Rotterdam in een eerdere uitspraak werd bevestigd.
Appellant ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de beoordeling van de woonadresvraag gebaseerd moet zijn op concrete feiten en omstandigheden. De Raad stelde vast dat op het opgegeven adres geen andere persoonlijke bezittingen van appellant waren aangetroffen, wat niet overeenkwam met zijn verklaring dat hij daar al jaren woonde. De Raad concludeerde dat het Drechtstedenbestuur niet verplicht was om aan te geven wat wel voldoende zou zijn om de woonlasten aannemelijk te maken, aangezien appellant zelf niet voldeed aan zijn inlichtingenverplichting.
De getuigenverklaringen die appellant overlegde, werden niet als voldoende bewijs beschouwd, omdat deze niet gebaseerd waren op concrete waarnemingen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, evenals de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 8 september 2015.