ECLI:NL:CRVB:2015:3190

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 september 2015
Publicatiedatum
22 september 2015
Zaaknummer
14/785 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstand op basis van onvoldoende bewijs van woonadres

In deze zaak heeft appellant, die zich op 5 december 2012 bij de Sociale Dienst Drechtsteden meldde voor een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), zijn aanvraag zien afgewezen. De sociale dienst heeft appellant uitgenodigd voor een gesprek, waarin hij verklaarde dat hij alleen een bed en een tv met onderstel in zijn kamer had. Na een huisbezoek, waarbij geen andere persoonlijke bezittingen werden aangetroffen, concludeerde de sociale dienst dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij op het opgegeven adres woonachtig was. Het Drechtstedenbestuur heeft de aanvraag op 29 januari 2013 afgewezen, wat door de rechtbank Rotterdam in een eerdere uitspraak werd bevestigd.

Appellant ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de beoordeling van de woonadresvraag gebaseerd moet zijn op concrete feiten en omstandigheden. De Raad stelde vast dat op het opgegeven adres geen andere persoonlijke bezittingen van appellant waren aangetroffen, wat niet overeenkwam met zijn verklaring dat hij daar al jaren woonde. De Raad concludeerde dat het Drechtstedenbestuur niet verplicht was om aan te geven wat wel voldoende zou zijn om de woonlasten aannemelijk te maken, aangezien appellant zelf niet voldeed aan zijn inlichtingenverplichting.

De getuigenverklaringen die appellant overlegde, werden niet als voldoende bewijs beschouwd, omdat deze niet gebaseerd waren op concrete waarnemingen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, evenals de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 8 september 2015.

Uitspraak

14/785 WWB
Datum uitspraak: 8 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
24 december 2013, 13/2816 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het Drechtstedenbestuur
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G. Ris, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Drechtstedenbestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2015. Namens appellant is mr. C.F.M. van den Ekart, kantoorgenoot van mr. Ris, verschenen. Het Drechtstedenbestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. de Wolf.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft zich op 5 december 2012 bij de Sociale Dienst Drechtsteden (sociale dienst) gemeld voor een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Hij heeft daarbij vermeld dat hij alleenstaand is en inwonend is bij zijn moeder op het adres [adres] (opgegeven adres).
1.2.
Naar aanleiding van de aanvraag heeft de sociale dienst appellant uitgenodigd voor een gesprek op 18 januari 2013. Appellant heeft tijdens dat gesprek verklaard dat er in zijn kamer alleen een bed en een tv met onderstel aanwezig zijn. Hierin heeft de sociale dienst aanleiding gezien om, aansluitend op het gesprek, een huisbezoek af te leggen. Tijdens dit huisbezoek zijn geen persoonlijke bezittingen van appellant aangetroffen, anders dan het bed en het tv met onderstel. Appellant heeft verklaard uit geldgebrek geen persoonlijke bezittingen te hebben en kleding van familie te dragen.
1.3.
Bij besluit van 29 januari 2013 heeft het Drechtstedenbestuur de aanvraag afgewezen, omdat appellant onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn hoofdverblijf heeft op het opgegeven adres. Het bezwaar tegen dit besluit is bij besluit van 26 maart 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geval van een aanvraag om bijstand loopt de door de bestuursrechter te beoordelen periode in beginsel vanaf de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen tot en met de datum van het besluit op de aanvraag. Dit betekent dat in dit geval de te beoordelen periode loopt van 5 december 2012 tot en met 29 januari 2013.
4.2.
De vraag waar iemand zijn woonadres heeft, dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De betrokkene is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand. In een aanvraagsituatie ligt het op de weg van de aanvrager hierover de nodige duidelijkheid te verschaffen. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de betrokkene niet aan de inlichtingenverplichting voldoet, is dat een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg van het niet nakomen van die verplichting het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.3.
Op het opgegeven adres zijn geen andere persoonlijke bezittingen van appellant aangetroffen dan een bed en een tv met onderstel. Zo zijn geen kledingstukken, verzorgingsartikelen of post in de kamer van appellant aangetroffen. Dat valt niet te rijmen met de verklaring van appellant dat hij al enkele jaren inwoonde bij zijn moeder en dat laat zich evenmin verklaren door een gebrek aan financiële middelen. Gelet op wat tijdens het huisbezoek is aangetroffen, is niet aannemelijk dat appellant in de te beoordelen periode op het opgegeven adres woonachtig was. Omdat dit een waardering van de zich in de te beoordelen periode voordoende concrete feiten en omstandigheden vergt, lag het - anders dan appellant aanvoert - niet op de weg van het Drechtstedenbestuur om aan te geven wat wel voldoende zou zijn om aannemelijk te achten dat appellant op het opgegeven adres woonachtig is.
4.4.
Wat in 4.3 is overwogen, wordt niet anders gelet op de door appellant overgelegde getuigenverklaringen. Aan die verklaringen kan niet die betekenis toekomen die appellant daaraan gehecht wil zien. Deze getuigen hebben niet meer verklaard dan dat zij weten dat appellant woonachtig is op het opgegeven adres. Niet duidelijk is op grond van welke concrete en feitelijke waarnemingen zij deze conclusie baseren. Bovendien geven de getuigenverklaringen geen verklaring voor de afwezigheid van persoonlijke bezittingen in de kamer van appellant. Ook aan de omstandigheid dat aan appellant naar aanleiding van een nieuwe aanvraag bijstand is toegekend, komt geen doorslaggevende betekenis toe. Deze toekenning is gebaseerd op een huisbezoek dat na de thans te beoordelen periode aan de woning op het opgegeven adres is afgelegd, waarbij volgens de gedingstukken een andere woonsituatie is aangetroffen dan op 18 januari 2013.
4.5.
Uit 4.3 en 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
4.7.
Gelet op 4.6 is voor een veroordeling tot schadevergoeding geen ruimte. Het verzoek daartoe van appellant zal daarom worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en W.H. Bel en
P.W. van Straalen als leden, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 september 2015.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) C. Moustaïne

HD