ECLI:NL:CRVB:2015:3189

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 september 2015
Publicatiedatum
22 september 2015
Zaaknummer
15/332 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar inzake terugvordering uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een geschil tussen het college van burgemeester en wethouders van Ouder-Amstel (appellant) en een betrokkene die bezwaar had gemaakt tegen een besluit van 16 december 2013. Dit besluit, dat betrekking had op de terugvordering van een uitkering, werd door appellant niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. De rechtbank had het beroep van de betrokkene gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank dit ten onrechte had gedaan. Appellant heeft aannemelijk gemaakt dat het besluit op 18 december 2013 was verzonden en dat de gemachtigde van de betrokkene dit de volgende dag had ontvangen. De Raad concludeerde dat de termijn voor het indienen van bezwaar was aangevangen op 19 december 2013, waardoor het bezwaarschrift dat op 4 februari 2014 was ingediend, te laat was. De Centrale Raad van Beroep vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep tegen het besluit van 25 maart 2014 ongegrond. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

15/332 WWB
Datum uitspraak: 8 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 december 2014, 14/3033 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Ouder-Amstel (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en om een voorlopige voorziening verzocht.
Ter zitting van de voorzieningenrechter van 26 februari 2015 heeft appellant het verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2015. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.A. Schaap en [naam] . Voor betrokkene is
mr. R.P. Kuijper, advocaat, verschenen.
Ter zitting heeft appellant een nader stuk overgelegd. Naar aanleiding hiervan is het onderzoek ter zitting geschorst om betrokkene in de gelegenheid te stellen op dit nadere stuk te reageren.
Bij brief van 23 juni 2015 heeft betrokkene op het nadere stuk gereageerd.
Partijen hebben toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij brief van 4 oktober 2013 heeft betrokkene het college verzocht om af te zien van verdere invordering van een schuld die voortvloeit uit een terugvorderingsbesluit van
9 november 2009 ingevolge de Wet werk en bijstand. Bij besluit van 16 december 2013, voorzien van een stempel voor de datum van verzending van 18 december 2013, heeft appellant dit verzoek afgewezen.
1.2.
Bij brief van 28 januari 2014, binnengekomen bij appellant op 4 februari 2014, heeft
mr. Kuijper namens betrokkene bezwaar gemaakt tegen het besluit van 16 december 2013.
1.3.
Bij besluit van 25 maart 2014 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar wegens overschrijding van de termijn voor het maken van bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Appellant dient alsnog op het bezwaar te beslissen.
3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen. Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
4.2.
Indien de geadresseerde stelt dat hij een niet aangetekend verzonden besluit niet heeft ontvangen, is het in beginsel aan het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat het besluit wel op het adres van de geadresseerde is ontvangen.
4.3.
Niet in geschil is dat het besluit van 16 december 2013 is voorzien van een juiste adressering en een verzenddatum.
4.4.
Appellant heeft aangevoerd dat mr. Kuijper het op 18 december 2013 verzonden besluit heeft ontvangen. Daartoe heeft appellant ter zitting een afschrift van een e-mail van
19 december 2013, verzonden om 16.22 uur, overgelegd met als onderwerp
‘Mr. Kuiper/ [betrokkene] . Hierin heeft [naam] , consulente voorzieningen van de Afdeling Sociale Zaken van de gemeente Ouder-Amstel, aan haar collega [naam collega] , medewerker van de Afdeling Samenleving, het volgende geschreven:
“Dhr. Kuijper gebeld van Kuiperadvocaten inzake [betrokkene] n.a.v. jou brief, tot het afwijzing verzoek afzien van terugvordering. Je hebt in je brief oude beleidsregels genoemd, op zich heeft geen rechtsgevolgen. Ik heb meest recente beleidsregels naar hem toe gemaild. Hij wil garag toch met jou e.e.a. bespreken. Zou je hem na je vakantie terug willen bellen (…)”.
Uit een e-mail van [naam] aan mr. Kuijper van eveneens 19 december 2013 blijkt dat zij hem die dag om 16.11 uur de beleidsregels Terugvordering 2013 heeft gemaild.
4.5.
Mr. Kuijper ontkent de ontvangst van het besluit van 16 december 2013, in zoverre dat hij in zijn brief van 23 juni 2015 de stelling handhaaft dat dit besluit niet eerder dan 10 januari 2014 aan hem is toegezonden. Hij verwijst daartoe naar een op 10 januari 2014 door [naam] aan mr. Kuijper gezonden e-mail, waaruit blijkt dat [naam] hem die dag een kopie van het besluit van 16 december 2013 heeft gemaild. Uit de inhoud van de in 4.4 genoemde e-mails kan evenwel worden afgeleid dat mr. Kuijper het originele besluit op 19 december 2013 moet hebben ontvangen. Mr. Kuijper voert in zijn brief van 23 juni 2015 geen argumenten aan die aan de juistheid van deze gevolgtrekking doen twijfelen. Appellant heeft dan ook aannemelijk gemaakt dat hij op 18 december 2013 het besluit van 16 december 2013 aan mr. Kuijper heeft verzonden en dat mr. Kuijper die brief de dag daarop heeft ontvangen.
4.6.
Gelet op wat in 4.4 en 4.5 is overwogen kan als vaststaand worden aangenomen dat de termijn voor het maken van bezwaar is aangevangen op 19 december 2013. De laatste dag waarop een bezwaarschrift kon worden ingediend was op 29 januari 2014. Appellant heeft het bezwaarschrift op 4 februari 2014 ontvangen, zodat de bezwaartermijn is overschreden.
4.7.
Uit 4.6 volgt dat het hoger beroep slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Het beroep tegen het bestreden besluit zal ongegrond worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 25 maart 2014 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en W.H. Bel en
P.W. van Straalen als leden, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 september 2015.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) C. Moustaïne

HD