Uitspraak
5 november 2014, 14/96 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een ambtenaar van de Belastingdienst/Douane die onvoorwaardelijk ontslagen is wegens ernstig plichtsverzuim. De appellant, die sinds 1978 werkzaam was bij de Belastingdienst, werd verweten op 10 oktober 2012 onder invloed van alcohol te zijn tijdens werktijd. Dit leidde tot een disciplinaire procedure waarbij de staatssecretaris van Financiën besloot tot ontslag. De appellant had eerder al te maken gehad met alcoholgerelateerde incidenten, waaronder een veroordeling door de politierechter in 2011 voor rijden onder invloed.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat de staatssecretaris terecht had vastgesteld dat de appellant zich schuldig had gemaakt aan ernstig plichtsverzuim. De Raad benadrukte dat aan ambtenaren van de Belastingdienst hoge eisen worden gesteld op het gebied van betrouwbaarheid en integriteit. De appellant had in eerdere gesprekken aangegeven geen alcoholprobleem meer te hebben, maar de Raad oordeelde dat zijn gedrag op 10 oktober 2012 niet te rechtvaardigen was.
De Raad concludeerde dat de opgelegde straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig was, gezien de ernst van het plichtsverzuim en de voorgeschiedenis van de appellant. De Raad weigerde ook om in te gaan op andere door de staatssecretaris gestelde plichtsverzuimen, aangezien de zaak al voldoende grond had voor de beslissing. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met A. Beuker-Tilstra als voorzitter, en werd openbaar uitgesproken op 17 september 2015.