ECLI:NL:CRVB:2015:3154
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand op basis van geldtransacties en inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellante, die sinds 15 december 2001 bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 december 2013. De aanleiding voor de intrekking van de bijstand zijn verdachte geldtransacties die appellante heeft uitgevoerd tussen mei 2002 en april 2009, waarbij in totaal € 17.188,- was gemoeid. De inspecteur van politie van de Financial Intelligence Unit (FIU) Nederland heeft hierover een proces-verbaal opgemaakt, wat leidde tot een onderzoek door de gemeente Amsterdam naar de rechtmatigheid van de bijstand.
Op basis van de onderzoeksbevindingen heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam op 3 oktober 2012 besloten om de bijstand van appellante over verschillende maanden in te trekken en een bedrag van € 11.849,21 bruto terug te vorderen. Appellante heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd niet-ontvankelijk verklaard. In een later besluit op 23 april 2013 heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard, omdat appellante geen melding had gemaakt van de geldtransacties, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij met een aantal transacties niet bekend is, maar de Raad oordeelt dat de gegevens uit het proces-verbaal voldoende bewijs leveren dat appellante de transacties heeft uitgevoerd. De Raad concludeert dat appellante haar wettelijke inlichtingenverplichting heeft geschonden, wat een rechtsgrond vormt voor de intrekking van de bijstand. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en wijst de verzoeken om proceskosten af.