ECLI:NL:CRVB:2015:3061

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 september 2015
Publicatiedatum
9 september 2015
Zaaknummer
14-1098 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek door verzekeringsartsen

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante, die zich op 29 juni 2012 ziek meldde wegens borstkanker. Na diverse spreekuurbezoeken bij een verzekeringsarts, werd appellante per 17 juni 2013 geschikt geacht voor arbeid, waarna het Uwv de uitkering beëindigde. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank Den Haag oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen.

In hoger beroep voerde appellante aan dat haar psychische klachten waren onderschat en dat zij niet in staat was om haar werk te verrichten. De Centrale Raad van Beroep bevestigde echter het oordeel van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep adequaat onderzoek had verricht en dat er geen ernstige psychische ziekteverschijnselen waren vastgesteld. De Raad concludeerde dat appellante in staat was haar werk te verrichten en dat er geen aanleiding was voor een behandeling zoals door appellante verzocht. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

14/1098 ZW
Datum uitspraak: 9 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
15 januari 2014, 13/7451 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. N. Köse-Albayrak, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juli 2015. Appellante is verschenen, vergezeld van E. Kiraç-Shayesteh, kantoorgenote van mr. Köse-Albayrak. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam als invalkrachthelpende toen zij zich per 29 juni 2012 ziek meldde wegens borstkanker. Tijdens haar ziekte is haar dienstverband afgelopen.
1.2.
Naar aanleiding van haar ziekmelding heeft appellante diverse malen het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. Op het spreekuurbezoek van 14 juni 2013 heeft een verzekeringsarts appellante per 17 juni 2013 geschikt geacht voor het verrichten van haar arbeid. Bij besluit van 17 juni 2013 heeft het Uwv de uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) beëindigd per 17 juni 2013. Tegen dit besluit heeft appellante bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij besluit van 12 augustus 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 6 augustus 2013 ten grondslag.
2. Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
2.1.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Zij heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig te achten.
2.2.
Over de borstkanker heeft de verzekeringsarts overwogen dat er geen kwaadaardige uitzaaiingen zijn en dat de behandeling is afgerond. De hartklachten heeft hij niet kunnen objectiveren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft opgemerkt dat appellante is behandeld voor een ernstige ziekte maar dat de feitelijke behandeling daarvoor voor het grootste gedeelte in het verleden ligt. De rechtbank heeft dit standpunt onderschreven.
2.3.
Over de psychische klachten heeft de rechtbank geoordeeld dat uit het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is gebleken dat geen sprake was van ernstige psychische ziekteverschijnselen. De psychische belastbaarheid is niet meer dan licht beperkt en valt binnen de belastbaarheid van het eigen werk.
3. In hoger beroep heeft appellante, samengevat, aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de medische grondslag van het bestreden besluit op een voldoende zorgvuldig onderzoek berust. Zij heeft aangevoerd dat haar psychische klachten zijn onderschat en dat zij niet in staat kan worden geacht tot het verrichten van haar arbeid.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld.
4.2.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de overwegingen die zij daaraan ten grondslag heeft gelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante gezien, dossierstudie verricht en informatie van de behandelend sector bij zijn overwegingen betrokken.
4.3.
Over de fysieke klachten heeft hij het standpunt ingenomen dat lichamelijk sprake is van adequaat herstel, waarbij fysieke belastingen, extremen daargelaten, goed mogelijk zijn. Over de psychische klachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderkend dat de acceptatie bij appellante niet in de pas hoeft te lopen met het herstel. Hij is tot de conclusie gekomen dat er geen ernstige psychische ziekteverschijnselen zijn en dat daarom de psychische belastbaarheid niet meer dan licht beperkt is. Aangezien het eigen werk de psychische en fysieke belastbaarheid van appellante niet te boven gaat, moet zij per de datum in geding in staat worden geacht haar werk te verrichten. De in beroep door appellante ingebrachte medisch gegevens van haar behandelend psychiater geven, zoals door de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 29 november 2013 afdoende gemotiveerd is toegelicht, geen aanleiding de medische situatie van appellante anders te beoordelen. Er is geen aanleiding aan de juistheid van deze standpunten te twijfelen. De ter zitting van de Raad door appellante vermelde ervaren gezondheidssituatie leidt bij het ontbreken van nadere medische gegevens niet tot een ander oordeel.
4.4.
Gelet op het in 4.2 en 4.3 gegeven oordeel is er geen aanleiding om een behandeling te behoeven, zoals door appellante verzocht.
4.5.
Uit wat in 4.1 tot en met 4.4 is overwogen, volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 september 2015.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) D. van Wijk
AP