ECLI:NL:CRVB:2015:3055
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering op basis van medische grondslag en maatstaf arbeid
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die zich op 2 april 2013 ziek meldde vanwege pijnklachten aan rug, nek en knie, alsook slaapproblemen. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 29 januari 2014 het beroep van appellant ongegrond verklaarde. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om het medisch onderzoek door de bedrijfsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep als onzorgvuldig of onjuist te beschouwen.
De Raad heeft de feiten en het procesverloop in deze zaak zorgvuldig bekeken. Appellant ontving aanvankelijk een uitkering op basis van de Werkloosheidswet, maar na zijn ziekmelding heeft het Uwv op 20 augustus 2013 besloten om zijn ZW-uitkering per 21 augustus 2013 te beëindigen, gebaseerd op het rapport van de bedrijfsarts. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in haar uitspraak bevestigd dat de medische situatie van appellant op de datum in geding correct is beoordeeld door de verzekeringsarts.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn medische beperkingen zijn onderschat en dat hij niet in staat is om zijn arbeid te verrichten. De Raad heeft echter geconcludeerd dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en bevestigt dat de medische situatie van appellant op de datum in geding correct is vastgesteld. De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.