ECLI:NL:CRVB:2015:3034

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 augustus 2015
Publicatiedatum
8 september 2015
Zaaknummer
14/3545 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring beroep wegens termijnoverschrijding in AOW-zaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had het beroep van appellanten tegen besluiten van de Sociale verzekeringsbank (Svb) niet-ontvankelijk verklaard vanwege termijnoverschrijding. Appellanten, vertegenwoordigd door mr. W. Frankema, hadden bezwaar gemaakt tegen besluiten van de Svb waarin hun recht op ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) was herzien. De Svb had hen medegedeeld dat hun pensioen was aangepast naar de norm voor gehuwde pensioengerechtigden, omdat zij een gezamenlijke huishouding voerden.

De beroepschriften van appellanten waren door een foutieve adressering te laat bij de rechtbank ontvangen. Appellanten voerden aan dat er sprake was van abnormaal postverzuim en dat zij mochten vertrouwen op het postvolgsysteem. De rechtbank oordeelde echter dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, omdat appellanten zelf verantwoordelijk waren voor de onjuiste adressering. In hoger beroep herhaalden appellanten hun argumenten, maar de Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank. De Raad concludeerde dat de gemaakte vergissing volledig voor rekening van appellanten kwam en dat er geen omstandigheden waren die de termijnoverschrijding verschoonbaar maakten.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
14 mei 2014, 13/3211 en 13/3212 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats]
[appellante] te [woonplaats] (appellanten)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 28 augustus 2015

PROCESVERLOOP

Namens appellanten heeft mr. W. Frankema, juridisch adviseur, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2015. Namens appellanten is verschenen mr. Frankema. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door K. van Ingen.

OVERWEGINGEN`

1.1.
Bij besluiten van 25 februari 2013 heeft de Svb aan appellanten medegedeeld dat het recht op ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) met ingang van januari 2008 is herzien naar de norm voor gehuwde pensioengerechtigden. Daaraan is ten grondslag gelegd dat appellanten een gezamenlijke huishouding voeren.
1.2.
Bij beslissingen op bezwaar van 25 september 2013 (bestreden besluiten) zijn de bezwaren tegen de besluiten van 25 februari 2013 ongegrond verklaard. Daarbij is medegedeeld dat appellanten in beroep kunnen gaan bij de rechtbank Noord-Nederland, postbus 150, 9700 AD te Groningen.
2.1.
Op 29 oktober 2013 heeft de gemachtigde van appellanten twee beroepschriften tegen de bestreden besluiten beide aangetekend en per gewone post ter post bezorgd. De beroepschriften waren gericht aan de rechtbank maar met als postbusnummer 1050 en zijn wegens onjuiste adressering geretourneerd. De gemachtigde heeft hierna opnieuw de beroepschriften per post verzonden, waarna deze door de rechtbank na het verstrijken van de beroepstermijn op 20 november 2013 zijn ontvangen.
2.2.
Over de termijnoverschrijding hebben appellanten aangevoerd dat sprake is van een abnormaal postverzuim, dat hen niet valt aan te rekenen. Uit het postvolgsysteem was gebleken dat een van de per aangetekende post verzonden beroepschriften ondanks de onjuiste adressering was afgeleverd en dat het andere beroepschrift in distributie was. Pas nadat de aangetekende beroepschriften retour waren ontvangen, bleek dat geen van de per aangetekende post verzonden beroepschriften was afgeleverd. Dezelfde dag zijn de beroepschriften opnieuw verstuurd. Appellanten hebben aangevoerd dat zij mochten uitgaan van het postvolgsysteem en dat zij om die reden mochten aannemen dat de beroepschriften tijdig door de rechtbank waren ontvangen. De foute adressering staat volgens appellanten in geen enkele verhouding tot de abnormale bezorgfout die de post heeft gemaakt.
2.3.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen de bestreden besluiten niet-ontvankelijk verklaard, omdat de termijn voor het indienen van beroep is overschreden. Daartoe is overwogen dat appellanten niet het juiste postbusnummer van de rechtbank hebben vermeld en dat dit voor hun rekening en risico komt. De verwijzing naar het postvolgsysteem kan de rechtbank niet volgen, aangezien dit systeem slechts over een van de beroepschriften aangaf dat aflevering had plaatsgevonden en dit in geval van het andere beroepschrift in ieder geval niet kon worden aangenomen. De rechtbank heeft verder overwogen dat aan dit interne systeem rechtens geen verwachtingen kunnen worden ontleend, zeker niet in de situatie dat sprake is van een onjuiste adressering. Hierbij heeft de rechtbank in het midden gelaten wat in het postvolgsysteem door PostNL wordt verstaan onder het begrip aflevering. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat sprake is van een van het normale patroon afwijkend gedrag van PostNL, zodat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar moet worden geacht.
3. Appellanten hebben in hoger beroep dezelfde argumenten aangevoerd ten aanzien van de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. Ter zitting heeft de gemachtigde benadrukt dat het gaat om een menselijke fout en dat ook aan de zijde van de post een menselijke fout is gemaakt. Tot slot is een beroep gedaan op uitspraken op het gebied van fiscaal recht, waaruit zou volgen dat een geringe verschrijving in de adressering een betrokkene niet kan worden aangerekend en een niet-ontvankelijkverklaring wegens overschrijding van de termijn achterwege dient te blijven.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is slechts in geschil de vraag of de overschrijding van de beroepstermijn ingevolge artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verschoonbaar is.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen worden volledig onderschreven. Het volgende wordt daaraan toegevoegd.
4.3.
Hetgeen appellanten in hoger beroep hebben aangevoerd levert geen omstandigheden op die ertoe leiden de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten in de zin van artikel 6:11 van de Awb. In de bestreden besluiten is het correcte adres van de rechtbank vermeld. Onder verwijzing naar een uitspraak van de Raad van 7 juli 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BJ2444) is de gemaakte vergissing geheel toe te rekenen aan de gemachtigde van appellanten en komt daarmee voor hun risico. Het beroep op de ter zitting naar voren gebrachte uitspraken van de belastingrechter slaagt niet, nu de in die zaken geschetste omstandigheden feitelijk en op essentiële onderdelen verschillen met die in de onderhavige zaak. Aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak kan om die reden dan ook niet worden toegekomen.
4.4.
Uit wat hiervoor onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter, in tegenwoordigheid van
S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2015.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) S. Aaliouli

UM