ECLI:NL:CRVB:2015:3026
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake bijstandsverlening en bewijslast bij bijstandbehoevendheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant met betrekking tot zijn aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant had op 5 november 2012 bijstand aangevraagd, maar zijn aanvraag werd afgewezen omdat hij niet had meegewerkt aan een onderzoek naar zijn woonsituatie. De sociale recherche had twijfels over zijn woon- en leefsituatie, wat leidde tot een onderzoek en een onaangekondigd huisbezoek. Tijdens dit huisbezoek weigerde appellant de sociaal rechercheurs toegang tot zijn woning. Uiteindelijk werd zijn aanvraag om bijstand afgewezen, omdat het dagelijks bestuur van mening was dat appellant niet voldoende informatie had verstrekt over zijn situatie.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij alle gevraagde informatie heeft verschaft en dat het dagelijks bestuur had moeten doorvragen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellant onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over zijn woon- en leefsituatie. De Raad bevestigt dat de bewijslast voor bijstandbehoevendheid op de aanvrager rust en dat het dagelijks bestuur niet verplicht was om aanvullende informatie op te vragen als de aanvrager niet aan zijn verplichtingen voldeed.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat appellant bijstand met terugwerkende kracht zou moeten ontvangen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, zowel voor de eerste als de tweede aangevallen uitspraak.