In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die een uitkering ontving op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn uitkering per 28 januari 2007. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, maar de Centrale Raad oordeelde dat het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) onjuist was, met name wat betreft de ingangsdatum van de WAO-uitkering. De Raad oordeelde dat de ingangsdatum van de uitkering met terugwerkende kracht moest worden vastgesteld op 26 oktober 2009, vier weken na de ziekmelding van de appellant op 28 september 2009. De Raad heeft de medische en arbeidskundige grondslagen van het Uwv onderschreven, maar oordeelde dat de rechtbank de eerdere beslissing ten onrechte in stand had gelaten. De Raad heeft het beroep van de appellant gegrond verklaard en het besluit van 6 juni 2012 vernietigd. Tevens heeft de Raad het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van wettelijke rente over het na te betalen bedrag en de proceskosten van de appellant, die zijn begroot op € 1.960,-. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.