ECLI:NL:CRVB:2015:300

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 februari 2015
Publicatiedatum
5 februari 2015
Zaaknummer
13-4872 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van gemachtigde bij bezwaar tegen intrekking van persoonsgebonden budget

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de intrekking van een persoonsgebonden budget (pgb) dat aan appellante was toegekend. Het Zorgkantoor had het bezwaar van de moeder van appellante niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij niet gemachtigd was om namens appellante bezwaar te maken. De Raad oordeelt dat de handtekening op het machtigingsformulier wezenlijk verschilt van de handtekening in het paspoort van appellante, waardoor de moeder niet als gemachtigde kan worden aangemerkt. Appellante heeft aangevoerd dat zij lijdt aan het fragiele X-syndroom, wat haar handtekening kan beïnvloeden, maar de Raad oordeelt dat er onvoldoende bewijs is geleverd om aan te tonen dat de handtekening op het machtigingsformulier daadwerkelijk van appellante is. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank dat de moeder geen belanghebbende is bij het besluit van het Zorgkantoor, aangezien het pgb aan appellante is toegekend. De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak.

Uitspraak

13/4872 AWBZ
Datum uitspraak: 4 februari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 25 juli 2013, 13/1397 en 13/2867 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante], verblijvende op een geheim adres in de provincie [woonplaats](appellante)
CZ zorgkantoor B.V. (Zorgkantoor)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. N.P.C.C. Langenberg, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2014. Voor appellante is
mr. Langenberg verschenen. Het Zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. N. Baytemir. Ter zitting is het onderzoek geschorst.
Het Zorgkantoor heeft vervolgens aanvullende stukken ingediend.
De zaak is verwezen naar een enkelvoudige kamer van de Raad.
Met toestemming van partijen voor afdoening buiten zitting heeft de Raad vervolgens bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft, waarna hij het onderzoek heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 30 oktober 2012 heeft het Zorgkantoor aan appellante medegedeeld dat het haar over 2012 toegekende pgb wordt ingetrokken, omdat niet aan de verantwoordingsplicht is voldaan.
1.2.
De moeder van appellante, [naam moeder], heeft tegen het besluit van 30 oktober 2012 bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij brief van 9 november 2012 heeft het Zorgkantoor aan [naam moeder] medegedeeld dat zij bezwaar indient voor appellante en dat daarvoor een machtiging van appellante nodig is. Het bezwaar kan nog niet in behandeling worden genomen. Het Zorgkantoor heeft daarbij
[naam moeder] verzocht een meegezonden machtigingsformulier door appellante te laten ondertekenen en dit formulier retour te zenden.
1.4.
Het Zorgkantoor heeft op 21 november 2012 het ondertekende machtigingsformulier retour ontvangen. Bij het formulier is een kopie van het paspoort van appellante gevoegd.
1.5.
Bij brief van 10 januari 2013 heeft mr. K.G.A.P. Boemaars, advocaat, zich als gemachtigde van [naam moeder] gesteld.
1.6.
Bij brief van 14 januari 2013 heeft het Zorgkantoor mr. Boemaars meegedeeld dat nog steeds geen bewijs is ontvangen van het feit dat zijn cliënt [naam moeder] bevoegd is appellante te vertegenwoordigen.
1.7.
Bij brief van 16 januari 2013 heeft mr. Boemaars het Zorgkantoor hetzelfde machtigingsformulier toegezonden, dat ook al door [naam moeder] op 21 november 2012 is overgelegd.
1.8.
Bij brief van 21 januari 2013 heeft het Zorgkantoor aan mr. Boemaars bericht dat de handtekeningen op het machtigingsformulier en in het paspoort van appellante niet met elkaar overeenkomen. Verder heeft het Zorgkantoor aangegeven dat [naam moeder] in haar bezwaarschrift heeft aangegeven de toekomstig bewindvoerder van appellante te zijn, zodat zij graag hiervan een schriftelijke verklaring van de gerechtelijke instantie ontvangen.
1.9.
Bij brief van 23 januari 2013 heeft mr. Boemaars in reactie op de brief van
21 januari 2013 gesteld dat de handtekening op het machtigingsformulier door appellante in het bijzijn van haar moeder en een adviseur is gezet. Daarbij zijn twee brieven van de rechtbank Zeeland-West-Brabant overgelegd over het verzoek om een beschermende maatregel in het kader van onderbewindstelling en/of mentorschap over appellante.
1.10.
In een telefoongesprek op 29 januari 2013 heeft een medewerker bezwaarzaken telefonisch overleg gepleegd met mr. Boemaars. Daarbij is nogmaals aangegeven dat de op het machtigingsformulier geplaatste handtekening te veel verschilt van de handtekening van appellante in haar paspoort. Daardoor is er aanleiding voor nadere controle en zolang er geen nader bewijs is wordt de moeder van appellante niet als gemachtigde aangemerkt.
Mr. Boemaars heeft daarbij aangegeven na te gaan of appellante niet nog zelf een bezwaarschrift zou kunnen indienen.
1.11.
Bij besluit van 21 februari 2013, gericht aan [naam moeder] (bestreden besluit), heeft het Zorgkantoor het bezwaar tegen het besluit van 30 oktober 2012 niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat appellante niet door [naam moeder] is gemachtigd om bezwaar te maken en [naam moeder] zelf geen belanghebbende bij het besluit van 30 oktober 2012 is.
1.12.
Zowel appellante als [naam moeder] hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard en daartoe onder andere het volgende overwogen. De rechtbank heeft geconstateerd dat de handtekening op het machtigingsformulier en de handtekening in het paspoort van appellante wezenlijke verschillen vertonen. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat het aan
[naam moeder] was om aan te tonen dat de handtekening op het machtigingsformulier wel van appellante was. In ieder geval had het op de weg van [naam moeder] gelegen een begin van bewijs te leveren, bijvoorbeeld door een verklaring van de adviseur over te leggen. Nu [naam moeder] dit heeft nagelaten, heeft het Zorgkantoor zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat [naam moeder] gemachtigd was om namens appellante bezwaar te maken. De rechtbank kan zich voorts verenigen met het standpunt van het Zorgkantoor dat [naam moeder] geen belanghebbende bij het besluit van 30 oktober 2012 is.
3. Appellante heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Samengevat voert zij het volgende aan. Van geen enkel persoon, zeker niet van appellante, kan worden gevergd dat zij twee keer exact dezelfde handtekening plaatst. Appellante is bekend met het zogenaamde fragiele X-Syndroom. Verder had het op de weg van het Zorgkantoor gelegen om nadere informatie in te winnen naar aanleiding van de brief van mr. Boemaars van 23 januari 2013. Het Zorgkantoor heeft op deze brief niet inhoudelijk gereageerd, maar direct het bestreden besluit genomen. Appellante geeft nogmaals nadrukkelijk aan dat de handtekening op het machtigingsformulier haar handtekening is. Tot slot voert appellante aan dat haar moeder wel als belanghebbende kan worden aangemerkt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad kan zich geheel verenigen met het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid. Ook de Raad stelt vast dat de handtekening op het machtigingsformulier en de handtekening in het paspoort van appellante wezenlijke verschillen vertonen. Daarbij komt het Zorgkantoor reeds terecht gerede twijfel had over de vraag of de moeder van appellante bevoegd was haar te vertegenwoordigen. De in geding zijnde intrekking van het pgb van appellante over 2012 is gebaseerd op het feit dat niet appellante de verantwoordingsformulieren over dat jaar heeft ondertekend maar haar moeder. Het Zorgkantoor heeft in deze zaak herhaaldelijk - tevergeefs - verzocht om door appellante ondertekende formulieren, dan wel medische verklaringen dat appellante buiten staat was te tekenen. De Raad wijst in dit verband nog op de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 11 april 2013 (12-5763 en 12-4765), waarbij het verzoek van de moeder van appellante tot instelling van een beschermingsbeleid en mentorschap is afgewezen. Daarin is opgenomen dat in het verzoekschrift tot instelling van het beschermingsbewind en mentorschap als reden voor het verzoek is opgenomen “Mevrouw is zwaar geestelijk gehandicapt en is derhalve aangewezen op alle vormen van ondersteuning en begeleiding. Via de PGB is de verzorging geregeld.” De kantonrechter sluit zijn beschikking af met het volgende: “Ter zitting van 9 april heeft de kantonrechter persoonlijk kunnen vaststellen, dat de aangevoerde reden volstrekt in strijd is met de waarheid.”
4.2.
Appellante is in bezwaar, beroep en hoger beroep ruimschoots in de gelegenheid geweest aan te tonen dat de handtekening op het machtigingsformulier niettemin van haar is. Nu bij de brief van 23 januari 2013 van mr. Boemaars geen begin van bewijs is geleverd voor de stelling dat de handtekening op het machtigingsformulier van appellante is, heeft het Zorgkantoor in de brief geen aanleiding hoeven zien om nadere informatie in te winnen alvorens het bestreden besluit te nemen. In beroep heeft appellante nog aangevoerd dat de heer D. de Jong, degene die haar administratie verzorgt, bij het zetten van haar handtekening aanwezig is geweest en als getuige kan dienen. Ook deze stelling is niet nader onderbouwd, bijvoorbeeld door het overleggen van een verklaring van D. de Jong. Ten slotte deelt de Raad ook het oordeel van de rechtbank dat [naam moeder] geen belanghebbende bij het besluit van
30 oktober 2012 is, aangezien het pgb aan appellante is toegekend en daarom slechts zij een rechtstreeks belang bij het besluit tot intrekking van dat pgb heeft.
4.3.
Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep niet en komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van M.P. Ketting als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2015.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) M.P. Ketting

QH