ECLI:NL:CRVB:2015:3
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake aanvraag hulp op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en niet-ontvankelijkheid van beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. Appellanten, een gezin met vier kinderen, hebben op 28 januari 2013 een aanvraag ingediend voor hulp op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) vanwege woonproblemen. Na het uitblijven van een besluit hebben zij het college op 18 februari 2013 in gebreke gesteld. Op 1 maart 2013 hebben appellanten beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen van het college. De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft het beroep echter niet-ontvankelijk verklaard, omdat het beroep te vroeg was ingesteld, voordat de wettelijke termijn van twee weken na de ingebrekestelling was verstreken.
In hoger beroep hebben appellanten betoogd dat zij het college voldoende tijd hebben gegeven om te reageren op hun aanvragen en ingebrekestellingen. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht tot de conclusie is gekomen dat het beroep niet-ontvankelijk was. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en voegde hieraan toe dat het hoger beroep niet slaagt. De Raad heeft geen steun gevonden in de argumenten van appellanten dat het college in gebreke is gebleven bij eerdere aanvragen.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van griffier D. van Wijk, en is openbaar uitgesproken op 7 januari 2015.