ECLI:NL:CRVB:2015:2983
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling aanvraag bijzondere bijstand voor noodzakelijke kosten van het bestaan na diefstal van inboedel
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die sinds 24 augustus 2013 bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had op 4 februari 2014 bijzondere bijstand aangevraagd voor inrichtingskosten ter hoogte van € 1.200,-. Deze aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam afgewezen, omdat het college van mening was dat er geen sprake was van bijzondere omstandigheden die noodzakelijke kosten van het bestaan rechtvaardigden. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
De appellant voerde aan dat de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, namelijk de diefstal van zijn inrichting in april 2011, waardoor hij niet in staat was om te reserveren voor een nieuwe inrichting. De Raad oordeelde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij door deze omstandigheden niet in staat was om te reserveren voor de kosten. De Raad benadrukte dat de kosten van een nieuwe inrichting, indien noodzakelijk, uit het inkomen van de appellant moeten worden voldaan, en dat bijzondere bijstand alleen wordt verleend als de kosten niet uit de algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.
Uiteindelijk concludeerde de Raad dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad wees erop dat de appellant niet had aangetoond dat hij geen lening kon afsluiten voor de kosten, en dat hij vanaf het moment van de diefstal had kunnen reserveren voor de nieuwe inrichting. De uitspraak werd gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van griffier C. Moustaïne, en werd openbaar uitgesproken op 1 september 2015.