ECLI:NL:CRVB:2015:2968
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.F. Bandringa
- Rechtspraak.nl
Weigering van bijzondere bijstand voor reis- en verblijfskosten van kinderen in het kader van omgangsregeling
In deze zaak heeft appellante op 29 april 2013 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor de reis- en verblijfskosten van haar kinderen, die voortvloeien uit de omgangsregeling met hun vader, die in België woont. De kinderen verblijven bij hun vader en komen om de weekenden en tijdens een deel van de vakanties bij appellante op bezoek. Appellante heeft de reiskosten van de kinderen berekend op € 97,20 per maand en verzocht om bijzondere bijstand voor deze kosten.
Het college van burgemeester en wethouders van Tilburg heeft de aanvraag afgewezen, met als argument dat hoewel de kosten noodzakelijk zijn, er geen bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven tot het verlenen van bijzondere bijstand. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep is gegaan.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 1 september 2015 geoordeeld dat de reiskosten van de kinderen in het kader van de omgangsregeling ten laste komen van de verzorgende ouder, in dit geval de vader. De Raad heeft vastgesteld dat de kosten niet kunnen worden aangemerkt als noodzakelijke kosten die voortvloeien uit bijzondere omstandigheden van appellante. De Raad heeft ook overwogen dat de psychische noodsituatie van appellante en de bedreigingen van de ex-partner niet voldoende zijn om aan te nemen dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die recht geven op de gevraagde bijstand. De Raad heeft het hoger beroep van appellante afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.