ECLI:NL:CRVB:2015:2940

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 augustus 2015
Publicatiedatum
28 augustus 2015
Zaaknummer
13/6349 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van nabestaandenuitkering op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW) en beoordeling van nieuw gebleken feiten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb) om geen nabestaandenuitkering toe te kennen aan appellante. De zaak betreft de weigering van de Svb om terug te komen op een eerder besluit van 22 december 2010, waarin werd vastgesteld dat de echtgenoot van appellante op het moment van zijn overlijden niet verzekerd was onder de Algemene nabestaandenwet (ANW). De echtgenoot van appellante, die in Marokko woonde en werkte, overleed op 13 juli 2010. De Svb heeft in eerdere procedures de weigering van de nabestaandenuitkering in stand gehouden, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening van het besluit rechtvaardigden.

Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand heeft gelaten. Zij stelde dat de Svb haar niet in de gelegenheid had gesteld om te worden gehoord in bezwaar en dat er mogelijk nieuwe feiten waren die de verzekeringspositie van haar echtgenoot in Marokko betroffen. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de Svb terecht heeft geconcludeerd dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die een herziening van het besluit rechtvaardigden. De Raad heeft vastgesteld dat de gestelde aanspraak van appellante op een nabestaandenuitkering als een duuraanspraak moet worden aangemerkt, waarbij een onderscheid gemaakt moet worden tussen het verleden en de toekomst.

De Raad heeft verder geoordeeld dat appellante niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar stelling dat haar echtgenoot ten tijde van zijn overlijden verzekerd was in Marokko. De Svb had geen aanleiding om in contact te treden met het Marokkaans contactorgaan voor nadere informatie. De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en het hoger beroep van appellante afgewezen. Er zijn geen proceskosten toegewezen.

Uitspraak

13/6349 ANW
Datum uitspraak: 28 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
16 oktober 2013, 13/1144 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. drs. E. Oversier, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. J.E. Groenenberg, kantoorgenoot van mr. Oversier. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J. Oudenes.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is woonachtig in Nederland. De echtgenoot van appellante heeft in Nederland gewoond en gewerkt. Vanaf medio 2006 woonde hij in niet langer in Nederland. Hij is op
13 juli 2010 in Marokko overleden.
1.2.
Bij besluit van 22 december 2010 heeft de Svb geweigerd aan appellante een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) toe te kennen, omdat haar echtgenoot op de dag van zijn overlijden niet verzekerd was ingevolge de ANW en evenmin krachtens de Marokkaanse wettelijke regeling.
1.3.
De door appellante tegen dit besluit aanhangig gemaakte procedures hebben geleid tot de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 januari 2012, waarbij de weigering van de nabestaandenuitkering in stand is gebleven. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
2. Bij formulier van 27 november 2012 heeft appellante de Svb wederom verzocht om een nabestaandenuitkering aan haar toe te kennen. Bij beslissing op bezwaar van 23 januari 2013 (bestreden besluit) heeft de Svb zijn besluit van 7 december 2012, waarbij is geweigerd om terug te komen van het besluit van 22 december 2010, gehandhaafd. De Svb heeft overwogen dat aan de aanvraag geen nieuwe feiten of omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ten grondslag zijn gelegd, zodat kan worden volstaan met verwijzing naar het besluit van 22 december 2010.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, omdat de Svb geen beoordeling naar de toekomst heeft gedaan. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit heeft de rechtbank in stand gelaten, omdat voor de periode voorafgaand aan de aanvraag geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb, en voor de periode na de aanvraag appellante geen concrete aanknopingspunten heeft geboden om tot een ander oordeel te komen over de vraag of haar echtgenoot ten tijde van zijn overlijden verzekerd was voor de ANW.
4. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit ten onrechte in stand heeft gelaten, omdat de Svb haar in de gelegenheid had moeten stellen om te worden gehoord in bezwaar. De Svb had het bezwaar niet kennelijk ongegrond mogen verklaren en had dienen te onderzoeken of de echtgenoot van appellante mogelijk in Marokko verzekerd was ten tijde van zijn overlijden.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de gestelde aanspraak van appellante op een nabestaandenuitkering aangemerkt moet worden als een duuraanspraak. Dit betekent dat ingevolge vaste rechtspraak van de Raad bij de toetsing van het bestreden besluit een onderscheid gemaakt moet worden tussen het verleden en de toekomst (ECLI:NL:CRVB:2012:BW8262). Wat betreft de periode voorafgaande aan het verzoek om terug te komen van een eerder genomen besluit, dient de bestuursrechter zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien. Wat betreft de periode daarna moet een minder terughoudende toetsing worden gehanteerd. Daarbij zal het bij een duuraanspraak in de regel niet met een evenwichtige en zorgvuldige belangenafweging verenigbaar zijn dat een besluit waarbij ten onrechte geen of een te lage aanspraak is toegekend blijvend aan de verzoeker wordt tegengeworpen. Eerbiediging van de rechtszekerheid, waarop immers ook het bestuursorgaan aanspraak kan maken, is voor de toekomst van minder belang dan voor het verleden.
5.2.
Ter ondersteuning van haar aanvraag heeft appellante aangevoerd dat zij recht heeft op een ANW-uitkering, omdat haar echtgenoot de Nederlandse nationaliteit had en in Nederland heeft gewerkt en premies volksverzekeringen heeft betaald.
5.3.
Dit zijn geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, omdat deze reeds bekend waren bij de Svb ten tijde van het nemen van het besluit van 22 december 2010. Voor een inhoudelijke toetsing van het besluit van 7 december 2012, voor zover dat de periode voorafgaande aan de nieuwe aanvraag betreft, is geen plaats.
5.4.
Wat betreft het tijdvak na de nieuwe aanvraag heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de echtgenoot van appellante op het moment van zijn overlijden niet verzekerd was ingevolge de ANW. Hij was niet woonachtig, noch werkzaam in Nederland. Op grond van het Algemeen verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko (NMV) is het mogelijk dat appellante wel recht kan hebben op een (gedeeltelijke) ANW-uitkering, indien haar echtgenoot ten tijde van zijn overlijden in Marokko verzekerd was voor een nabestaandenpensioen. Appellante heeft echter niets aangevoerd waaruit een begin van vermoeden gehaald kan worden dat haar echtgenoot in Marokko verzekerd was. Ze heeft ter zitting meermalen benadrukt dat hij, gezien zijn lichamelijke gesteldheid, niet in staat is geweest in Marokko arbeid te verrichten. Evenmin heeft zij enig (schriftelijk) bewijsstuk ingezonden waaruit een mogelijke verzekering zou kunnen blijken. Dat zij in bewijsnood verkeert vanwege een brand in haar woning maakt dit niet anders. Appellante heeft in dat verband niet kunnen aangeven welk stuk verloren is gegaan dat een ander licht op deze zaak zou kunnen werpen. Er bestond voor de Svb geen aanleiding in contact te treden met het Marokkaans contactorgaan om nadere informatie te krijgen over de mogelijke verzekeringspositie van de echtgenoot van appellante. De nieuwe aanvraag van appellante is dan ook terecht afgewezen.
5.5.
Voorts wordt met de rechtbank geoordeeld dat de Svb het bezwaar van appellante terecht kennelijk ongegrond heeft verklaard en om die reden van het horen van appellante heeft kunnen afzien. In bezwaar heeft appellant uitsluitend aangevoerd dat haar echtgenoot de Nederlandse nationaliteit heeft en in Nederland heeft gewerkt, terwijl dit geen omstandigheden zijn die van betekenis zijn voor de vraag of hij op het moment van overlijden verzekerd was voor de ANW. Gelet hierop blijkt reeds aanstonds dat de bezwaren ongegrond zijn en is er redelijkerwijs over die conclusie geen twijfel mogelijk. Daarnaast is van belang dat appellante in de eerdere bezwaarfase wel is gehoord en zij in de huidige procedure in essentie hetzelfde heeft aangevoerd.
5.6.
Uit wat hiervoor onder 5.1 tot en met 5.5 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak bevestigd dient te worden.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2015.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) S. Aaliouli
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.

AP