ECLI:NL:CRVB:2015:2939

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 augustus 2015
Publicatiedatum
28 augustus 2015
Zaaknummer
13/2566 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering AAW-uitkering op basis van ingezetenschap en duurzame band met Nederland

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Gelderland. De appellante, geboren in 1968 in het voormalige Joegoslavië, had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had deze aanvraag geweigerd, omdat appellante op haar 17e verjaardag niet legaal in Nederland woonde. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard.

In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat zij op haar 17e verjaardag als ingezetene van Nederland moest worden beschouwd. Ze voerde aan dat ze vóór haar 17e verjaardag getrouwd was en bij haar echtgenoot in Nederland woonde, en dat ze een aanvraag voor een verblijfsvergunning had gedaan. Het Uwv betwistte echter dat appellante zich eerder dan 31 december 1987 in Nederland had gevestigd.

De Raad oordeelde dat uit de beschikbare feiten en omstandigheden niet kon worden geconcludeerd dat appellante in 1985 een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had. De Raad benadrukte dat de beoordeling van ingezetenschap afhankelijk is van de omstandigheden waarin iemand zich bevindt. De enkele operatie in Nederland eind 1985 was onvoldoende bewijs voor een duurzame band. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees de aanvraag voor de AAW-uitkering af.

Uitspraak

13/2566 WWAJ
Datum uitspraak: 28 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 9 april 2013, 12/3578 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W. Mijnders, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2015. Namens appellante is
mr. M.J. Hoogendoorn verschenen. Namens het Uwv is mr. P.J. Reith verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is [in] 1968 in het toenmalige Joegoslavië geboren. Zij is 17 jaar geworden [in] 1985. In december 1985 is in het Radboud ziekenhuis te Nijmegen bij appellante een pacemaker ingebracht. In de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Ede staat appellante ingeschreven met als datum vestiging in Nederland
31 december 1987. Op 30 maart 2012 heeft appellante een aanvraag op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) ingediend.
1.2.
Bij besluit van 20 juni 2012 heeft het Uwv geweigerd een uitkering toe te kennen, omdat appellante op haar 17e verjaardag niet legaal in Nederland woonde of in een land van de Europese Unie, Europese Economische Ruimte of Zwitserland. Na bezwaar is dit besluit bij beslissing op bezwaar van 4 juli 2012 (bestreden besluit) gehandhaafd.
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante herhaald dat zij op haar 17e verjaardag ingezetene was van Nederland. Zij was vóór haar 17e verjaardag volgens de zigeunerwet getrouwd en bij haar echtgenoot in [woonplaats] ingetrokken. Bovendien heeft zij een aanvraag gedaan voor een verblijfsvergunning. Verder is zij kort na haar 17e verjaardag, in december 1985, geopereerd. Appellante stelt dat al [in] 1985 een duurzame band met Nederland bestond en dat zij op haar 17e verjaardag aangemerkt moet worden als ingezetene van Nederland. Appellante heeft als bewijs van haar stellingen een drietal verklaringen overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft geen aanleiding gezien om aan te nemen dat appellante zich eerder dan
31 december 1987 in Nederland heeft gevestigd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Zoals volgt uit de uitspraak van 8 april 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1111) dient de aanvraag van appellante beoordeeld te worden aan de hand van het bepaalde in de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW). Op grond van artikel 2 van de AAW, zoals deze destijds luidde, is ingezetene in de zin van deze wet degenen, die in Nederland woont. Op grond van artikel 3, eerste lid, van de AAW wordt naar de omstandigheden beoordeeld waar iemand woont.
4.2.
Tussen partijen is in geschil of appellante op de dag dat zij 17 jaar oud werd,
[in] 1985, als ingezetene van Nederland kan worden beschouwd. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (ECLI:NL:CRVB:2012:BX5908) komt het er bij de beoordeling naar de omstandigheden van ingezetenschap op aan of deze van dien aard zijn, dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland. Die duurzame band hoeft niet sterker te zijn dan de band met enig ander land, zodat voor een woonplaats hier te lande niet noodzakelijk is dat het middelpunt van iemands maatschappelijke leven zich in Nederland bevindt.
4.3.
Uit de beschikbare feiten en omstandigheden kan niet worden geconcludeerd dat appellante [in] 1985 een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had en als ingezetene kon worden aangemerkt. Bij haar aanvraag heeft appellante zelf verklaard rond haar 17e verjaardag vanuit Frankrijk naar Nederland te zijn gekomen. In de loop van de procedure zijn haar verklaringen gewijzigd, wat niet tot meer helderheid over de situatie van appellante rond de datum in geding heeft geleid. Uit de ter beschikking staande gegevens kan alleen afgeleid worden dat appellante eind 1985 een operatie in Nederland heeft ondergaan. Er is geen enkel - schriftelijk en controleerbaar - bewijs in het dossier aanwezig van een huwelijk in Nederland enige tijd daarvoor of een (aanvraag om een) verblijfsvergunning destijds. Hoewel de operatie eind 1985 duidt op enige band met Nederland, kan niet alleen hieruit worden afgeleid dat appellante destijds al een dusdanige duurzame persoonlijke band met Nederland had dat zij als ingezetene aangemerkt kan worden. Aan de in hoger beroep overgelegde verklaringen van familieleden en vrienden van appellante kan niet de waarde gehecht worden die appellante hieraan gehecht wil zien. De verklaringen zijn weinig concreet en hebben geen betrekking op de vraag of appellante destijds ingezetene was.
4.4.
Het hiervoor onder 4.1 tot en met 4.3 overwogene leidt tot de conclusie dat appellante [in] 1985 niet als ingezetene kon worden aangemerkt en dus niet verzekerd was voor de AAW. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak bevestigd dient te worden.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2015.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) S. Aaliouli
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip ingezetene.

AP