ECLI:NL:CRVB:2015:2871

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 augustus 2015
Publicatiedatum
25 augustus 2015
Zaaknummer
14/435 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake schuldig nalatig verklaring AOW-premies over 2002

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin appellant schuldig nalatig is verklaard voor het niet betalen van AOW-premies over het jaar 2002. De Centrale Raad van Beroep heeft op 21 augustus 2015 uitspraak gedaan. Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. R. Zilver, heeft betoogd dat hij niet in staat was om de verschuldigde premies te voldoen vanwege zijn medische situatie, namelijk schizofrenie, en dat de belastingdienst geen invorderingsmaatregelen meer heeft genomen. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) heeft echter gesteld dat appellant wel degelijk nalatig is geweest, aangezien hij de aanslag niet heeft voldaan en deze niet is kwijtgescholden door de belastingdienst. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken geoordeeld dat appellant een premieschuld heeft en dat hem een verwijt kan worden gemaakt voor het niet betalen van deze premies.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant in hoger beroep beoordeeld. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de premieschuld van appellant. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat appellant, ondanks zijn medische situatie en het ontvangen van een WAO-uitkering, niet in staat was om de verschuldigde premies te voldoen of iemand te machtigen om dit te doen. De Raad wijst erop dat het beroep tegen de schuldig nalatig verklaring niet kan worden gegrond op de stelling dat de aanslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Uiteindelijk bevestigt de Raad de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van appellant ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/435 AOW
Datum uitspraak: 21 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
10 december 2013, 13/546 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Zilver, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2015. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Zilver. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. H.S. van Zanten.

OVERWEGINGEN

1. De Svb heeft van de belastingdienst het bericht ontvangen dat appellant een bedrag van €14.290,- ter zake van inkomstenbelasting en/of premie volksverzekeringen over het jaar 2002 niet heeft betaald. Bij brief van 11 januari 2011 heeft de Svb appellant hiervan mededeling gedaan en medegedeeld dat appellant indien hij het verschuldigde bedrag voor
23 februari 2011 alsnog volledig betaalt, hij niet schuldig nalatig wordt verklaard. Voorts is medegedeeld dat indien appellant van mening is dat het niet betalen van de aanslag niet aan hem is toe te rekenen hij dit schriftelijk moet aantonen.
2. De Svb heeft bij besluit van 2 februari 2011 appellant over het jaar 2002 100% schuldig nalatig verklaard. Bij besluit van 13 maart 2012 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 19 juli 2012 heeft de rechtbank Amsterdam het hiertegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 13 maart 2012 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Bij besluit van
11 december 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant wederom ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant een premieschuld over het jaar 2002 heeft. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat appellant een verwijt kan worden gemaakt van deze premieschuld. In de medische, noch de financiële situatie van appellant heeft verweerder reden hoeven zien om af te zien van het schuldig nalatig verklaren van appellant.
4. In hoger beroep heeft appellant volstaan met een herhaling van zijn in bezwaar en beroep ingediende gronden. Appellant heeft aangevoerd dat er voldoende redenen zijn om aan te nemen dat de opgelegde aanslag over 2002 bij de belastingdienst niet langer openstaat, nu er geen invorderingsmaatregelen meer met betrekking tot de betreffende aanslag worden genomen. Voorts voert appellant aan dat het niet betalen van de aanslag hem redelijkerwijs niet kan worden verweten. Hij ontvangt een WAO-uitkering wegens schizofrenie en deze uitkering is onvoldoende om de betreffende aanslag te voldoen.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1
Niet in geschil is dat appellant de aanslag over 2002 niet heeft voldaan en dat deze aanslag niet is kwijtgescholden door de belastingdienst. Immers, het daartoe door appellant ingediende verzoek is door de belastingdienst afgewezen bij besluit van 3 mei 2010 en het hiertegen ingestelde beroep is bij uitspraak van 6 oktober 2010 door de directeur van de belastingdienst Zuidwest afgewezen. Hieruit volgt dat appellant nalatig is geweest de aanslag inkomstenbelasting en/of premie volksverzekeringen over het jaar 2002 te voldoen. Het feit dat er geen invorderingsmaatregelen meer worden ondernomen en dat de vordering niet op actuele betalingsoverzichten van de belastingdienst voorkomt, maakt het vorenstaande niet anders. De rechtbank heeft hierin terecht geen aanleiding gezien te twijfelen aan het bestaan van de premieschuld.
5.2
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat er geen aanleiding bestaat om te concluderen dat het niet betalen van de verschuldigde premies volksverzekeringen over het jaar 2002 appellant niet kan worden verweten. De rechtbank heeft terecht overwogen dat niet is gebleken dat appellant gezien zijn medische situatie niet in staat was om de verschuldigde premies te voldoen, dan wel iemand anders te machtigen om dit namens hem te voldoen. Het feit dat appellant destijds een WAO-uitkering ontving, geeft evenmin reden om geen verwijtbaarheid aan te nemen. Het inkomen van appellant was ten tijde van het opleggen van de aanslag (2007) dusdanig dat ook op die grond niet kan worden gezegd dat het niet betalen hem niet kan worden verweten.
5.3
Voor zover appellant (indirect) de juistheid van de door de belastingdienst aan hem opgelegde aanslag heeft bestreden, kan dit geen onderwerp van deze procedure zijn. In artikel 18a van de Wfv en in artikel 62 van de Wfsv is immers bepaald dat het beroep tegen het schuldig nalatig verklaren niet gegrond kan zijn op het verweer dat de aanslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld.
5.4
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en F.J.L. Pennings en L. Koper als leden, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2015.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) N. van Rooijen

AP