In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin appellant schuldig nalatig is verklaard voor het niet betalen van AOW-premies over het jaar 2002. De Centrale Raad van Beroep heeft op 21 augustus 2015 uitspraak gedaan. Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. R. Zilver, heeft betoogd dat hij niet in staat was om de verschuldigde premies te voldoen vanwege zijn medische situatie, namelijk schizofrenie, en dat de belastingdienst geen invorderingsmaatregelen meer heeft genomen. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) heeft echter gesteld dat appellant wel degelijk nalatig is geweest, aangezien hij de aanslag niet heeft voldaan en deze niet is kwijtgescholden door de belastingdienst. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken geoordeeld dat appellant een premieschuld heeft en dat hem een verwijt kan worden gemaakt voor het niet betalen van deze premies.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant in hoger beroep beoordeeld. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de premieschuld van appellant. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat appellant, ondanks zijn medische situatie en het ontvangen van een WAO-uitkering, niet in staat was om de verschuldigde premies te voldoen of iemand te machtigen om dit te doen. De Raad wijst erop dat het beroep tegen de schuldig nalatig verklaring niet kan worden gegrond op de stelling dat de aanslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Uiteindelijk bevestigt de Raad de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van appellant ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.